Home No-cure-no-pay en dubbele redelijkheidstoets bij BGK

KBS

No-cure-no-pay en dubbele redelijkheidstoets bij BGK

Op 29 juni 2005 vond de bevalling plaats van een patiënte in het ziekenhuis. Een daarbij opgetreden bloeding was onopgemerkt gebleven als gevolg waarvan patiënte helaas overleed.

Aansprakelijkheid is erkend, waarna partijen trachtten tot overeenstemming te komen over de hoogte van de schade. In dat verband sloot de echtgenoot van wijlen patiënte een no cure no pay schaderegelingsovereenkomst. Uit hoofde daarvan vorderde hij een honorarium van zijn schaderegelaar van 15% (inclusief BTW) van het te verhalen schadebedrag. In totaal werd een bedrag groot € 225.000,- aan schadevergoeding uitgekeerd. Aldus vorderde de echtgenoot een bedrag van € 33.750,- aan buitengerechtelijke kosten. Het ziekenhuis bestreed primair dat zij gehouden was om de door de echtgenoot aangegane no cure no pay overeenkomst te volgen. De rechtbank honoreerde dat verweer door voorop te stellen dat de verplichting van het ziekenhuis jegens de echtgenoot tot vergoeding van kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte los gezien dient te worden van de verplichtingen van hem jegens zijn belangenbehartiger uit hoofde van de no cure no pay schaderegelingsovereenkomst. Niet zonder meer kan gelden, aldus vervolgt de rechtbank, dat de betalingsverplichting die echtgenoot jegens de belangenbehartiger heeft één op één voor rekening van het ziekenhuis dient te komen omdat hij gegeven de omstandigheden van het geval in zijn optiek in redelijkheid besloten heeft tot het aangaan van de no cure no pay schaderegelingsovereenkomst. Anders gezegd, zo vervolgt de rechtbank, de verplichting van het ziekenhuis tot vergoeding van schade bestaande uit de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte vindt zijn begrenzing in wat als redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub c BW kan worden aangemerkt. Ook indien de werkelijke kosten die de echtgenoot op grond van de no cure no pay schaderegelingsovereenkomst heeft gemaakt hoger zijn. Het andersluidende standpunt, erop neerkomend, dat het ziekenhuis, ongeacht de aard en omvang van de werkzaamheden van de belangenbehartiger gehouden is tot vergoeding van 15% van het verhaalde schadebedrag kan niet worden gevolgd. Aldus de rechtbank die een bewijsopdracht geeft voor het aantonen van de omvang van de in rekening gebrachte tijdsbesteding.

 

Rechtbank Amsterdam, 22 juni 2011 (474051 / HA ZA 10-3468)

Meer weten over dit onderwerp?

Neem gerust contact met ons op!

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven