29.08.2016
De vergoeding voor de statutair directeur
De rechtspraak heeft meer duidelijkheid verschaft over de positie van de statutair directeur van de NV en de BV onder de Wet Werk en Zekerheid. Het lijkt erop dat de hogere ontslagvergoeding in verband met de kwetsbare positie van de statutair directeur vanwege het ontbreken van ontslagbescherming tot het verleden is gaan behoren.
Billijke vergoeding
Bij het invoeren van de Wet Werk en Zekerheid werd nog gedacht dat de bijzondere positie van de statutair bestuurder van de NV en de BV niet vergeten was. Wanneer de arbeidsovereenkomst met de statutair bestuurder door de aandeelhoudersvergadering zou worden opgezegd, eindigt ook automatisch zijn arbeidsovereenkomst. Toestemming van het UWV is daarvoor niet vereist. Echter, wat wel vereist is, is een redelijke grond zoals genoemd in artikel 7:669 van het Burgerlijk Wetboek. Bij het ontbreken van een redelijke grond, zo was de redenering, zou de bestuurder op die manier aanspraak kunnen maken op een billijke vergoeding. Herstel van de dienstbetrekking is niet mogelijk. Op die manier zou het grondenstelsel en de billijke vergoeding in de plaats komen van de mogelijkheid om een schadevergoeding te eisen op grond van kennelijk onredelijk ontslag.
H-grond
Uit twee uitspraken blijkt nu echter dat de redelijke grond in het geval van een statutair bestuurder vrij makkelijk geconstrueerd kan worden. De eerste uitspraak daarover is die van de Rechtbank Rotterdam. In dat geval had de aandeelhoudersvergadering nog een aantal andere gronden opgevoerd, maar uiteindelijk ook aangevoerd dat sprake was van een verschil van inzicht tussen de aandeelhouder en de bestuurder over de wijze waarop de vennootschap bestuurd zou moeten worden. De rechtbank vond dit voldoende grond voor het ontslag en bracht dit onder de zogenaamde H-grond, de restgrond. De rechtbank wordt daarmee gesteund door een opmerking in de Parlementaire Geschiedenis waarbij bij de H-grond werd gesproken over de manager waarmee een geschil van inzicht bestaat over het te voeren beleid (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 213/214, 33818, nummer 7, p. 130).
Ook de rechtbank Noord-Holland oordeelt op 13 juli 2016 dat het ontbreken van vertrouwen in de bestuurder voor de aandeelhoudersvergadering een redelijke grond oplevert onder de H-grond. De rechtbank spreekt van een zelfstandige en voldragen grond voor ontbinding, en wijst de contractueel overeengekomen vergoeding toe waarin de transitievergoeding werd geacht te zijn inbegrepen.
Gevolgen
De consequenties hiervan zijn dat op deze manier wel degelijk sprake is van een redelijke grond en dat de billijke vergoeding in ieder geval niet vanwege het ontbreken van die redelijke grond in beeld komt. Daarvoor zou dan uitsluitend aanleiding zijn indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Nu dat in deze beide uitspraken niet is aangenomen, laat zich aanzien dat hiervan ook niet zo snel sprake zal zijn wanneer de aandeelhouder op een goed gemotiveerde wijze aangeeft waarom hij niet langer vertrouwen heeft in de bestuurder. Dit betekent dat de statutair bestuurder er veel meer dan tevoren belang bij heeft om ervoor te zorgen dat hij een goede vertrekregeling heeft opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst. Ontbreekt die, dan hoeft hij er bij de huidige stand van de rechtspraak niet al te hard op te rekenen dat hem aan het einde van de rit een billijke vergoeding toekomt.