Home Ontbinding cliëntenraad door zorginstelling ongeoorloofd

KBS

Ontbinding cliëntenraad door zorginstelling ongeoorloofd

Een jeugdzorginstelling heeft haar cliëntenraad ten onrechte ontbonden en dient de cliëntenraad dan ook weer toe te laten tot zijn werkzaamheden en faciliteiten. Dat is de uitkomst van een recent kort geding dat door de cliëntenraad was aangespannen.

De zaak speelde nog onder de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) die tot 1 juli 2020 gold. De oude Wmcz (en het eigen reglement van de cliëntenraad) voorzag(en) niet in de mogelijkheid tot ontbinding door de zorginstelling. De geldigheid van het ontbindingsbesluit was daardoor uiteindelijk afhankelijk van de wens van de cliënten zelf. In de nieuwe Wmcz is de ontbinding van cliëntenraden wel geregeld. Hieronder een nadere toelichting op deze kwestie en de ontbindingsgronden in de nieuwe Wmcz.

Vertrouwensconflict leidt tot ontbinding

Tussen de zorginstelling en de cliëntenraad was onenigheid ontstaan over de door de instelling te bieden faciliteiten en medewerking en de wijze waarop de cliëntenraad zijn taak uitoefent. Na een bespreking in aanwezigheid van een onafhankelijk vertrouwenspersoon zegt een van de (twee) leden zijn lidmaatschap van de cliëntenraad op vanwege gebrek aan wederzijds respect en vertrouwen tussen dit lid en de bestuurder van de instelling. Vervolgens maakt de instelling aan het nog enig overgebleven lid per brief bekend dat de cliëntenraad met onmiddellijke ingang wordt ontbonden, dat zijn e-mail account bij de cliëntenraad wordt geblokkeerd en dat hij geen toegang meer krijgt tot de website van de cliëntenraad. De cliëntenraad start een kort geding en vordert in de kern om weer toegelaten te worden tot zijn gebruikelijke werkzaamheden, middelen en faciliteiten.

Zorginstelling wordt teruggefloten

De voorzieningenrechter wijst de vordering van de cliëntenraad toe. Omdat het besluit tot ontbinding van de cliëntenraad was genomen vóór de inwerkingtreding per 1 juli 2020 van de nieuwe Wmcz 2018, is de zaak beoordeeld met de oude Wmcz als uitgangspunt. De oude wet kende geen bevoegdheid tot ontbinding van de cliëntenraad door de zorginstelling, met als geval dat in principe het reglement van de cliëntenraad leidend is. Als het reglement echter niet voorziet in tussentijdse beëindiging van het lidmaatschap van de cliëntenraad wegens gebrek aan representativiteit of het behartigen van het gemeenschappelijk belang, komt de zorginstelling geen bevoegdheid toe eigenmachtig een wijziging in de samenstelling van de zittende cliëntenraad door te voeren. In dat geval is daartoe de toestemming van het plenum van de cliënten vereist, aldus de voorzieningenrechter. Ook in deze kwestie kwam het aan op de wens van de cliënten zelf. Aan dit toestemmingsvereiste werd echter niet voldaan.

Volgens de voorzieningenrechter is op geen enkele wijze gebleken dat de cliënten van de zorginstelling zich niet vertegenwoordigd voelen door de cliëntenraad en dat bij de zorginstelling recent voor de ontbinding (voldoende zwaarwegende) klachten hebben ingediend over het functioneren van de cliëntenraad. Overigens heeft de zorginstelling ook geen klachten van cliënten aan de ontbinding van de cliëntenraad ten grondslag gelegd, maar als reden aangevoerd dat een van de leden ongepast rolgedrag vertoont. Gelet op het belang van de onafhankelijkheid van de cliëntenraad vormt die reden vanwege het ontbreken van klachten daarover vanuit de cliënten, volgens de voorzieningenrechter een ondeugdelijke grondslag voor de ontbinding.

Ontbinding op grond van de nieuwe Wmcz

De nieuwe Wmcz die vanaf 1 juli 2020 van kracht is, voorziet (wel) in twee inhoudelijke gronden en één niet-inhoudelijke grond voor ontbinding van de cliëntenraad door de zorginstelling.

De eerste inhoudelijke grond doet zich voor als de cliëntenraad structureel tekortschiet in de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten wier belangen hij dient te behartigen. Het voornemen tot ontbinding dient schriftelijk tijdig en gemotiveerd aan de cliëntenraad te worden voorgelegd. Als de cliëntenraad zijn instemming aan het voornemen tot ontbinding onthoudt dan wel zich niet houdt aan de verplichting tot minimaal eenmaal overleg met de zorginstelling, kan de commissie van vertrouwenslieden op verzoek van de instelling toestemming tot ontbinding van de cliëntenraad verlenen. De commissie van vertrouwenslieden geeft de toestemming slechts als sprake is van een structureel tekortschieten en er redelijkerwijs geen andere oplossing is dan ontbinding van de cliëntenraad.

De tweede inhoudelijke grond geldt voor instellingen die een cliëntenraad vrijwillig in stand houden. Ontbinding is mogelijk op grond van een belangrijke wijziging van omstandigheden. Volgens de MvT moet daarbij worden gedacht aan een zodanige wijziging van omstandigheden dat opheffing redelijkerwijs gerechtvaardigd is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een verdergaande inkrimping van taken en vermindering van het aantal zorgverleners. Het is goed denkbaar dat in zodanig geval de lijnen tussen cliënten en instelling dusdanig kort worden, dat een cliëntenraad geen toegevoegde waarde meer heeft.

De niet-inhoudelijke grond is aan de orde bij een daling van het aantal zorgverleners beneden het aantal waarbij de instelling een cliëntenraad dient in te stellen (10 dan wel 25; afhankelijk van de categorie zorginstelling). In dat geval deelt de instelling aan de cliëntenraad, de cliënten en hun vertegenwoordigers schriftelijk of elektronisch mede of zij de cliëntenraad vrijwillig in stand zal houden dan wel de cliëntenraad zal ontbinden. In het geval van ontbinding houdt de instelling de cliëntenraad in stand gedurende ten minste drie maanden na deze mededeling.

Ontbinding van de cliëntenraad uit de hiervoor aangehaalde zaak had ook op basis van de eerste inhoudelijke grond uit de nieuwe Wmcz geen stand gehouden. Van een structureel tekortschieten in de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van cliënten was immers kennelijk geen sprake. Ook ligt niet voor de hand dat slechts sprake is (geweest) van een vrijwillige cliëntenraad, gelet op de omvang van de instelling.

Op zichzelf geeft de niet-inhoudelijke grond in theorie de mogelijkheid om alsnog tot ontbinding te komen, maar dan zou het aantal zorgverleners onder de toepasselijke minimumgrens dienen te zijn gedaald. Dat ligt bij een grote jeugdzorginstelling niet voor de hand. Overigens zou dat ook niet tot een directe opheffing van de cliëntenraad leiden. De instelling zal de cliëntenraad ten minste drie maanden in stand moeten houden. Volgens het toepasselijke overgangsrecht en de MvT is het namelijk niet de bedoeling dat een cliëntenraad die op grond van de oude Wmcz is ingesteld en niet langer verplicht is, direct op de dag van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel wordt opgeheven.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven