1 voor en 4 tegen = geen klacht?
Hoe gaat de tuchtrechter om met de situatie waarbij kinderen onderling van mening verschillen over de behandeling van hun overleden moeder?
Een patiënte is overleden. De patiënte laat zes kinderen na. Eén van de kinderen, een zoon, dient een klacht in bij het tuchtcollege tegen de huisarts van zijn moeder.
Het tuchtcollege overweegt dat het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen over het handelen van een arts jegens een overleden patiënt niet berust op een eigen klachtrecht van die naaste betrekking. Het gaat hierbij om een klachtrecht dat is afgeleid van de veronderstelde wil van de patiënt. Het is dus van belang te onderzoeken of de zoon met het indienen van de klacht moet worden geacht de veronderstelde wil van zijn moeder uit te drukken.
Klager is één van de zes biologische kinderen van de patiënte. Twee andere broers en twee zussen hebben aangegeven niet in te stemmen met klacht. Er is nog een broer die, gelet op zijn geestelijke gezondheidstoestand, niet is gevraagd of hij instemt met de klacht.
In een verklaring geven de twee broers en twee zussen hun zienswijze op de gang van zaken op de dag van het gewraakte handelen van de huisarts. Deze broers en zussen hebben een gesprek gevoerd met de huisarts. Met name de verklaring die inhoudt dat ‘gehandeld is in overeenstemming met de wens van onze moeder’ is voor het tuchtcollege van belang om de veronderstelde wil van de moeder vast te stellen.
Het tuchtcollege is alles overziend van mening dat nu vier leden van het gezin aangeven dat gehandeld is in overeenstemming met de wensen van hun moeder, het niet aannemelijk is dat de andere zoon met de klacht de veronderstelde wil van zijn moeder tot uitdrukking laat komen. Dat de zoon met zijn familie is gebrouilleerd en het niet lukt om in onderling overleg tot overeenstemming te komen over de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder maakt dit niet anders. De zoon komt aldus geen eigen klachtrecht toe en hij wordt in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard.
De les die uit deze uitspraak voortvloeit is, dat het in tuchtzaken waarbij sprake is van een overleden patiënt(e) die, zoals hier, meerdere kinderen nalaat, het voor de aangesproken hulpverlener van belang is om na te gaan of degene die klaagt in overeenstemming met de wil van de patiënt(e) handelt. Als het merendeel van de gezinsleden een andere visie heeft dan degene die klaagt, kan dit als consequentie hebben dat de klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit betekent dat de klacht op formele gronden wordt afgewezen en niet inhoudelijk wordt getoetst. Het is dus voor zowel de klagende als voor de verwerende partij van belang om goed voor ogen te hebben wat de patiënt, ware hij nog in leven, zelf zou hebben gewild. Kinderen hebben in dit soort situaties geen eigen klachtrecht maar slechts een afgeleid klachtrecht.