Home A-G Valk adviseert Hoge Raad over verjaringsvraag productaansprakelijkheid MOM-prothese

KBS

A-G Valk adviseert Hoge Raad over verjaringsvraag productaansprakelijkheid MOM-prothese

Op 5 maart jl. is de conclusie van advocaat-generaal W.L. Valk van 22 januari jl. gepubliceerd in een MoM-zaak die voorligt bij de Hoge Raad.

In deze zaak heeft een patiënt op 24 september 2004 in het ziekenhuis een operatie ondergaan waarbij een heupprothese met een metalen kop en metalen kom, ook wel MoM-prothese genoemd, is ingebracht. De MoM-prothese bestaat uit vier onderdelen, te weten een kom (die in het bekken wordt geplaatst), een kop (die in die kom draait) met daarin een adapterhuis waaraan een steel is bevestigd (die in het dijbeen wordt geplaatst). Deze vier onderdelen zijn op verschillende data geproduceerd door de rechtsvoorganger van Zimmer GmbH (Centerpulse Orthopedics Ltd.) en door Zimmer Biomet Nederland B.V. (toen nog geheten Centerpulse Netherlands B.V.) geleverd aan het ziekenhuis.

Bij de patiënt is in februari 2012 door bloedonderzoek een verhoging van de kobalt- en chroomwaarden geconstateerd en heeft in juli 2012 een eerste revisieoperatie van de rechterheup plaatsgevonden waarbij de kop en de kom van de MoM-prothese zijn verwijderd.

De patiënt is vervolgens in 2014 een procedure gestart jegens o.a. Zimmer c.s. en heeft onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat Zimmer c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de patiënt geleden en nog te lijden schade als gevolg van de implantatie van de MoM-prothese.

Zimmer c.s. hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat het recht om schadevergoeding te vorderen uit hoofde van de productaansprakelijkheid van art. 6:185 BW vanwege de vervaltermijn van art. 6:191 lid 2 BW is vervallen, omdat de kop van de prothese meer dan tien jaren voorafgaand aan de datum van de dagvaarding in het verkeer is gebracht. N.b. de vervaltermijn met betrekking tot de andere onderdelen was ten tijde van de inleidende dagvaarding nog niet verstreken.

In een tussenvonnis heeft de rechtbank in navolging van het standpunt van de patiënt geoordeeld dat de samenvoeging van onderdelen tijdens de operatie een nieuw product, het ‘eindproduct’, doet ontstaan, en dat het recht om schadevergoeding te vorderen niet is vervallen omdat vanaf de operatie tot de dagvaarding minder dan tien jaar is verlopen.

In het tussentijds door Zimmer c.s. ingestelde hoger beroep is ook het hof ervan uitgegaan dat tijdens de operatie een eindproduct is ontstaan. Anders dan de rechtbank is volgens het hof de vervaltermijn met betrekking tot de samengestelde MoM-prothese niet eerst op de dag van de operatie gaan lopen. Het hof heeft het begintijdstip van die termijn op grond van een belangenafweging bepaald op het tijdstip waarop de kom (waarvan de vervaltermijn nog niet was verstreken) in het verkeer is gebracht.

A-G Valk is van mening de vervaltermijn van art. 6:191 lid 2 BW wat betreft de kop van de geplaatste MoM-prothese is voltooid. Voorts is de kwalificatie van de samengestelde MoM-prothese als ‘eindproduct’ volgens A-G Valk onbegrijpelijk. Hij meent dat het arrest moet worden vernietigd.

De gevolgen van de vernietiging van het arrest van het hof gaan evenwel volgens A-G Valk niet zo ver als Zimmer c.s. voor ogen staat. Immers, met betrekking tot de andere onderdelen van de MoM-prothese dan de kop is de vervaltermijn niet verlopen en is de vraag of zij gebrekkig zijn nog ten volle aan de orde.

Het is nu afwachten of de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal overneemt. En áls het advies wordt overgenomen, tot welk oordeel de Rechtbank Midden-Nederland (volgens de A-G Valk kan verwijzing naar een ander gerechtshof achterwege blijven) komt over de aansprakelijkheid van de producent. Wordt vervolgd dus.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven