Al onze medewerkers zijn (met elkaar) in gesprek
Een patiënt wordt door de huisarts naar de cardioloog verwezen. Een week later belt de patiënt om 09.30 uur naar de praktijk en krijgt een bandje dat de praktijk wegens koffiepauze niet bereikbaar is. Om 10.00 uur belt de patiënt weer en krijgt hij de assistente aan de lijn. De patiënt geeft aan dat hij gedurende de nacht van de kaart was, dat hij zich niet goed voelt en een extra pil heeft genomen. De patiënt wil graag met de huisarts overleggen. De assistente spreekt af dat de patiënt zal worden teruggebeld en zegt dat dit waarschijnlijk begin van de middag zal worden. Om 13.00 uur belt de patiënt zelf nogmaals de praktijk, waarop hij een bandje krijgt dat het lunchpauze is. Hierop zoekt de patiënt contact met het ziekenhuis. De cardioloog belt direct terug met het dringende advies om met spoed een ambulance te bestellen. In het ziekenhuis blijkt dat de patiënt een hartinfarct heeft doorgemaakt.
De patiënt beklaagt zich bij het Regionaal Tuchtcollege (RTG) en stelt dat de huisarts heeft nagelaten tijdig te handelen, terwijl er sprake was van een levensbedreigende situatie.
Het RTG overweegt dat de huisarts verantwoordelijk is voor het voeren van een deugdelijke praktijkorganisatie. De huisarts kan tuchtrechtelijk worden aangesproken als er iets schort aan de praktijkorganisatie, waaronder het mogelijk niet goed functioneren van de assistente. De huisarts heeft een solopraktijk met 2.300 patiënten. Zij werkt zelf 4 dagen en heeft voor de 5e dag een vaste waarnemer. Verder zijn er 2 parttime assistentes en is er praktijkondersteuning. De assistentes maken gebruik van een triageprotocol. De huisarts kan vaak meeluisteren met het telefoongesprek van de assistente en hoort dus hoe haar assistentes werken. Ook fungeren zij als opleidingspraktijk voor assistentes. Omdat het een kleine praktijk is, is deze niet altijd telefonisch bereikbaar. Er wordt gebruik gemaakt van een VOIP-telefoonsysteem. In spoedgevallen krijgt de beller te horen: bij spoed toets 1. Zowel tijdens het contact van 10.00 uur als van 13.00 uur is door de patiënt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Het RTG is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat de huisarts haar praktijk voldoende heeft georganiseerd en dat zaken voldoende zijn geborgd. De huisarts mocht dan ook vertrouwen op de inschatting van haar assistente. Uit de door de patiënt zelf overgelegde transcriptie van het telefoongesprek blijkt overigens ook niet dat sprake was van een spoedeisende situatie die om directe actie vroeg. Dat achteraf gezien deze inschatting onjuist blijkt te zijn geweest is uiteraard voor de patiënt heel vervelend, maar kan niet tot het oordeel leiden dat de huisarts een tuchtrechtelijk verwijt treft. De klacht wordt als ongegrond afgewezen.
Deze uitspraak laat zien, dat een huisarts niet alleen tuchtrechtelijk kan worden aangesproken op het eigen handelen of nalaten maar ook op de wijze waarop de praktijk is georganiseerd. Dit geldt ook voor het functioneren van praktijkassistentes. Gelet op deze kwalitatieve verantwoordelijkheid is het van belang dat een huisarts er op toeziet dat de praktijk is georganiseerd zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Ondersteunend personeel moet goed zijn geïnformeerd en geïnstrueerd hoe te handelen bij (onder meer) telefonische hulpvragen van patiënten. Teneinde zonodig achteraf bij de tuchtrechter verantwoording af te kunnen leggen, is het raadzaam om hierbij gebruik te maken van een praktijkhandboek. Hierin kunnen werkafspraken schriftelijk worden vastgelegd. Zo kunnen er geen misverstanden ontstaan over de wijze waarop in de praktijk onder verantwoordelijkheid van de huisarts in teamverband moet worden samengewerkt. Met elkaar praten is immers beter dan tegen elkaar zwijgen.