Appelleren is riskeren, ook in medische tuchtzaken?
Kan een arts door het instellen van beroep er slechter voor komen te staan?
Een adviserend geneeskundige van de GGD, afdeling Sociaal Medische Zaken (SMZ), brengt op verzoek van een gemeente advies uit naar aanleiding van een aanvraag van de klager om een elektrische rolstoel.
De adviserend arts komt tot de conclusie dat de klager geen kandidaat is voor een elektrische rolstoel en ook niet voor een scootmobiel. De gemeente wijst vervolgens op basis van dit advies de gevraagde voorziening af.
De klager dient een klacht in bij het tuchtcollege. Hij stelt dat de adviserend arts geen concept-versie van het rapport heeft gestuurd zodat hij geen gebruik heeft kunnen maken van zijn inzage-, correctie- en blokkeringsrecht.
Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht gegrond en geeft de adviserend arts een waarschuwing.
Tegen deze uitspraak gaan zowel de klager als de adviserend arts in beroep.
Het beroep van de klager wordt verworpen. In beroep stelt de arts dat hij niet op het blokkeringsrecht hoefde te wijzen omdat de klager geen blokkeringsrecht toekomt.
Op het beroep van de arts overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het sociaal medisch advies is aan te merken als een beoordelingshandeling uitgevoerd in opdracht van de gemeente ter beantwoording van de vraag of een persoon aanspraak kan maken op een voorziening. Op dergelijke handelingen is het inzagecorrectie- en blokkeringsrecht van toepassing, zoals neergelegd in de toepasselijke artikelen 7:456 WGBO en 7:464, tweede lid, onder b WGBO, artikel 36 Wet bescherming persoonsgegevens en de toepasselijke KNMG Richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’, hoofdstuk 2.
Het Centraal Tuchtcollege acht de klacht ook in beroep gegrond. Het CTG stelt vervolgens ambtshalve de opgelegde maatregel aan de orde. Het CTG overweegt dat de arts ernstig tekort is geschoten in de zorgvuldigheid die van hem als beoordelend arts mag worden verwacht. Niet is gebleken dat de onzorgvuldigheid van zijn handelen inmiddels tot de arts is doorgedrongen. Integendeel, de arts houdt vast aan de juistheid van de door hem gevolgde werkwijze. Dit baart het CTG zorgen met het oog op het handelen van de arts als sociaal medisch adviseur in de toekomst. Het CTG komt tot de conclusie dat de door het RTG opgelegde maatregel van waarschuwing niet adequaat is en dat het passend en geboden is de arts een zwaardere maatregel op te leggen, te weten de maatregel van berisping.
Deze uitspraak laat zien, dat door zorgverleners goed moet worden afgewogen of tegen een gegrond verklaarde klacht beroep zal worden ingesteld. Alhoewel deze situatie zich zelden voordoet, kan het CTG ambtshalve toepassing geven aan artikel 74 lid 5 wet BIG. Dit artikel bepaalt dat wanneer alleen door de beklaagde (arts) beroep is ingesteld, het CTG met eenparigheid van stemmen een beslissing kan geven die een wijziging ten zijne nadele brengt in hetgeen door het RTG was beslist.
In deze zaak hadden zowel de klager als de arts beroep ingesteld en dus niet alleen de arts zoals artikel 74 lid 5 wet BIG als voorwaarde stelt. Toch wordt er een zwaardere maatregel opgelegd. De vraag rijst of het CTG deze bepaling goed heeft toegepast. Hoe het ook zij, bij de beantwoording van de vraag of door een arts beroep moet worden ingesteld past een zorgvuldige besluitvorming. Wellicht schuilt in twijfel hier de grootste wijsheid.