Bedreigen van zorgverleners? No way!
De klaagster in deze tuchtzaak neemt in een zorginstelling deel aan een speciaal programma voor high-risk jongvolwassenen. De aangeklaagde GZ-psycholoog is als regiebehandelaar bij de behandeling betrokken. In een multidisciplinair overleg wordt besloten de behandeling te beëindigen.
Een dag na het beëindigen van de behandeling probeert de klaagster de psycholoog op zijn werk te bezoeken, waarbij zij een mes bij zich heeft en tegenover derden doodsbedreigingen aan zijn adres doet. De psycholoog doet aangifte bij de politie. De klaagster wordt voor haar handelen strafrechtelijk veroordeeld, waarbij onder andere een contactverbod wordt opgelegd.
De klaagster stapt naar de tuchtrechter (RTG) en stelt dat de behandelingsovereenkomst niet zorgvuldig is beëindigd en dat de psycholoog bij de aangifte bij de politie zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
De psycholoog voert primair aan dat de klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij door het indienen van een klacht, ondanks het contactverbod, toch probeert met hem in contact te komen en dat hij zich zorgen maakt over zijn veiligheid. Subsidiair voert de psycholoog aan dat de tegen hem ingediende klacht op alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.
Het RTG ziet het indienen van de klacht bij de tuchtrechter niet als een overtreding van het contactverbod. Of het contactverbod is overtreden is voorbehouden aan de strafrechter. Bovendien dient het tuchtrecht een ander doel dan het strafrecht, te weten de verbetering van de individuele gezondheidszorg. Het in behandeling nemen van de klacht kan dan ook niet worden beschouwd als het louter faciliteren van overtreding van het contactverbod door de klaagster.
Wat inhoudelijke beoordeling betreft geeft het RTG aan dat volgens artikel 7:460 BW een hulpverlener de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen, behalve als daarvoor gewichtige redenen zijn. De Beroepscode 2015 van het Nederlandse Instituut van Psychologen (NIP) geeft weliswaar aan dat psychologen verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van de professionele relatie en dat zij in het geval van ontijdig onderbreken of voortijdig afbreken daarvan verantwoordelijk zijn voor een adequate overdracht, maar deze passage is niet nader uitgewerkt. Alhoewel de psycholoog niet is gebonden aan de KNMG-richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindigen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ omdat hij geen arts is, kunnen de daarin vervatte uitgangspunten wel een richtsnoer vormen voor de invulling van zorgvuldig handelen. Het RTG stelt vast dat de behandelingsovereenkomst op zorgvuldige wijze is beëindigd omdat de verleende zorg niet meer passend was. Bovendien namen de risico-factoren waarvoor de klaagster werd behandeld niet af, leefde zij gemaakte veiligheidsafspraken niet na en wilde zij geen nieuwe veiligheidsafspraken maken. Ook kon de veiligheid van het behandelteam en derden (daardoor) niet meer gegarandeerd worden.
Wat betreft de aangifte die de psycholoog heeft gedaan, is het RTG van oordeel dat er sprake was van een conflict van plichten.
Volgens de NIP-Beroepscode 2015 zijn psychologen niet gehouden geheimhouding in acht te nemen als zij gegronde redenen hebben om aan te nemen dat doorbreking van de geheimhouding het enige en laatste middel is om direct gevaar voor personen te voorkomen. Die gegronde redenen waren aanwezig, nu – gelet op het gedrag van de klaagster – er sprake was van direct gevaar voor de psycholoog zelf en mogelijk ook voor zijn collega’s en derden. Dat hij heeft besloten om aangifte te doen van poging tot moord, mede gelet op het door de klaagster vertoonde gedrag gedurende haar behandeling, acht het RTG voorstelbaar. Daarbij is van belang dat de psycholoog bij het doen van aangifte niet alle (achtergrond)informatie over de behandeling van de klaagster heeft verstrekt, maar alleen de voor de aangifte vereiste informatie. De doorbreking van het beroepsgeheim kan de psycholoog in de gegeven omstandigheden dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten.
De klacht wordt op alle onderdelen als ongegrond afgewezen.
Deze uitspraak laat zien, dat een zorgverlener die een behandelingsovereenkomst met een patiënt is aangegaan daaraan niet onder alle omstandigheden met handen en voeten is gebonden. Er zijn grenzen. Indien er gewichtige redenen zijn om een behandelingsovereenkomst te beëindigen, kan daartoe met inachtneming van een aantal zorgvuldigheidseisen worden overgegaan. Verder staat het beroepsgeheim er niet aan in de weg dat een zorgverlener in het geval van (poging tot) geweld of (doods-)bedreigingen aangifte bij de politie doet. De leidraad is hierbij wel dat bij een aangifte alleen die informatie wordt verstrekt die voor het onderzoek door politie en justitie relevant is en dus niet meer (medische of andere) informatie dan strikt noodzakelijk. De zorgverlener dient hierbij de beginselen van subsidiariteit en professionaliteit in acht te nemen. De gevolgen van kwaadheid zijn, zoals hier, vaak erger dan de oorzaken.