Beroepsgeheim bij begrafenis beschaamd
Een verpleegkundige die een nog zelfstandig wonende patiënte zorg heeft verleend woont na haar overlijden de uitvaart en de condoleancebijeenkomst bij. Tijdens deze bijeenkomst spreekt de verpleegkundige 2 zonen van de patiënte aan. Het gesprek verloopt zodanig dat de 2 zonen zich over de bejegening door de verpleegkundige beklagen bij het tuchtcollege. Volgens de 2 zonen heeft de verpleegkundige haar beroepsgeheim ten opzichte van patiënte geschonden, in strijd met haar beroepsethiek gehandeld en zich onheus over klagers uitgelaten.
Het Centraal Tuchtcollege (CTG) merkt de 2 zonen als rechtstreeks belanghebbenden aan in de zin van de wet BIG, omdat de klacht inhoudt dat de verpleegkundige haar beroepsgeheim heeft geschonden en hen onheus heeft bejegend. Dit heeft voldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg en valt daarmee onder het bereik van het wettelijk tuchtrecht. Verder wordt door het CTG aangenomen dat de 2 zonen met hun klacht in lijn met de wil van hun overleden moeder handelen. De 2 hebben dan ook een van de patiënte afgeleid klachtrecht en zijn in hun klacht ontvankelijk. De klacht kan daardoor inhoudelijk worden behandeld.
Het CTG stelt voorop dat alles wat de verpleegkundige bij de uitoefening van haar beroep in de periode dat zij patiënte heeft verzorgd vertrouwelijk ter kennis is gekomen of waarvan zij heeft moeten begrijpen dat het vertrouwelijk van aard was/is, onder haar beroepsgeheim valt. Dit beroepsgeheim is na het overlijden van patiënte onverkort blijven gelden. Door tegenover de 2 zonen uit te spreken dat zij het erg vond dat patiënte verdrietig en ontdaan was omdat zij zich gedwongen voelde om haar huis te verlaten en dat zij patiënte daar ’s nachts vaak om troostte, heeft de verpleegkundige informatie vrijgegeven die onder haar beroepsgeheim valt. Die klacht is gegrond. Dit geldt tevens voor de bejegening door de verpleegkundige. Haar uitlatingen zijn niet alleen onhandig, maar ook onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Door zich op deze manier en op dat moment, tijdens de condoleance, tegenover de nabestaanden van de overleden patiënte uit te laten, heeft de verpleegkundige zich onvoldoende respectvol opgesteld en is zij de grenzen van haar professionele betrokkenheid te buiten gegaan. Dit handelen duidt op een zekere over-betrokkenheid bij patiënte die niet past bij haar functionele rol als verpleegkundige. Ook deze klacht is gegrond. De verpleegkundige krijgt van het CTG een waarschuwing opgelegd.
Deze uitspraak laat nog eens zien, dat het beroepsgeheim een (zeer) ruime strekking heeft. Het beroepsgeheim blijft ook gelden na het overlijden van een patiënt. Het beroepsgeheim strekt over het graf heen. Dit betekent dat een zorgverlener zich ook na het overlijden van een patiënt moet realiseren dat het verstrekken van informatie over de patiënt een schending van het beroepsgeheim kan inhouden. Ook wordt van een zorgverlener verwacht dat deze weliswaar maximale betrokkenheid toont maar altijd met behoud van professionele distantie. Een te grote betrokkenheid bij het lot van een patiënt kan ertoe leiden dat door naasten als onheus ervaren bejegening door de tuchtrechter kan worden getoetst. De conclusie is dan ook niet alleen ‘over de doden niets dan goeds’, maar ook ‘tegen de levenden liever niets verkeerds’.