Beter een verre vriend dan een verkeerde buur? (Een gouwe ouwe)
De klager en de huisarts in deze zaak zijn buren. Tussen hen bestaat geen arts-patiëntrelatie. De klager is met zijn echtgenote verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Op verzoek van de echtgenote, die een straatverbod ten laste van de klager wil krijgen, schrijft de huisarts haar een e-mail over zijn ervaringen met zijn buurman: “Kortom heb ik [A] leren kennen als iemand met een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken die verhalen heeft, die bol staan van onwaarheden en die zijn eigen onwaarheden/leugens zelf gelooft. Iemand die wel eens zal bepalen hoe de ander zich moet gedragen en zo gauw hij daar tegenspraak in krijgt in buitenproportionele woede uitbarst en daarmee de nodige dreigementen uitspreekt en niet meer voor rede vatbaar is (..). Afgezien van mijn persoonlijke mening is dit ook mijn professionele mening als huisarts”.
De klager pikt dit niet en stapt naar de tuchtrechter (RTG).
Het RTG overweegt dat dit handelen tuchtrechtelijk toetsbaar is, omdat de huisarts zijn professionele mening over de klager geeft en dit voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg (artikel 47 lid 1 onder b wet BIG). In de e-mail heeft de huisarts zich immers expliciet beroepen op zijn hoedanigheid van huisarts. Er was geen (medische) reden of noodzaak om het e-mailbericht aan de echtgenote te verzenden. Integendeel, de huisarts wist dat de echtgenote het e-mailbericht in een door haar te voeren juridische procedure tegen de klager zou gaan gebruiken. De huisarts heeft bovendien kunnen (en moeten) beseffen dat zijn verklaring grote gevolgen voor de klager kon hebben. Door zijn professionele mening toe te voegen heeft de huisarts beoogd meer gewicht aan zijn verklaring te geven. Afgezien van het feit dat het in beginsel aan een psycholoog of psychiater is voorbehouden om een oordeel te geven over een aanwezige persoonlijkheidsstoornis, heeft de huisarts geen (deugdelijk) medisch onderzoek aan zijn oordeel ten grondslag gelegd. De klacht wordt gegrond verklaard en de huisarts krijgt een waarschuwing opgelegd.
Uit deze uitspraak volgt, dat het als arts verrichten van een kennelijk goed bedoelde vriendendienst verkeerd kan uitpakken en zelfs tuchtrechtelijke gevolgen kan hebben. Als een arts zijn hoedanigheid gebruikt om een bepaalde mededeling of opvatting (meer) status of gewicht te geven, is de tuchtrechter al snel van mening dat dit handelen kan worden getoetst. Als dan ook nog eens blijkt dat de mededeling van de arts over een hem in die hoedanigheid niet bekende patiënt zijn deskundigheidsgebied te buiten gaat en op onvoldoende onderzoek is gebaseerd, is het niet verwonderlijk dat dit als tuchtrechtelijk laatbaar wordt gezien. De arts in deze kwestie komt met de opgelegde waarschuwing al met al nog redelijk goed weg. Een mening blijkt hier immers al snel een soepel vooroordeel te zijn.