Home Boete bij niet onverwijld melden van een calamiteit

Boete bij niet onverwijld melden van een calamiteit

Calamiteiten bij de zorgverlening dienen door de zorgaanbieder onverwijld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ) te worden gemeld. Handelen in strijd met deze verplichting is een overtreding.

Op grond van artikel 30 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is de Minister bevoegd hiervoor een bestuurlijke boete op te leggen. Deze bevoegdheid is nader uitgewerkt in de wet specifieke bijlage ‘Wkkgz’ behorende bij de Beleidsregels bestuurlijke boete Minister VWS. In deze bijlage is bepaald dat onder ‘onverwijld melden’ wordt verstaan: “melden binnen drie werkdagen na de vaststelling van een calamiteit”.

Niet altijd zal echter direct duidelijk zijn of een incident een calamiteit is. Op grond van de bijlage Wkkgz bij de Beleidsregels bestuurlijke boete Minister VWS heeft een instelling vanaf de constatering van een gebeurtenis zes weken om dit te onderzoeken. Als uit het onderzoek blijkt dat het om een calamiteit gaat, moet dit binnen zes weken onverwijld (binnen drie werkdagen) bij de inspectie worden gemeld.

Aan deze termijnen wordt strikt de hand gehouden. Ook als een calamiteit wel wordt gemeld, maar dit is niet onverwijld gedaan, wordt in beginsel tot het opleggen van een bestuurlijke boete overgegaan.

In een recente uitspraak van 7 februari 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat dit beleid in zijn algemeenheid niet onredelijk is.

In de betreffende zaak, die zich overigens voordeed onder de werking van de Kwaliteitswet Zorginstellingen (de voorganger van de Wkkgz), had de zorginstelling weliswaar een calamiteit gemeld, maar was dit gedaan na onderzoek buiten de maximale termijn van zes weken en drie dagen nadat de gebeurtenis zich had voorgedaan. Naar oordeel van de inspectie was dit niet ‘onverwijld’ en er werd een boete opgelegd.

In de procedure was de vraag of de inspectie voor het doen van onderzoek een termijn van zes weken mocht hanteren.

De Afdeling oordeelt dat een dergelijke termijn in zijn algemeenheid niet onredelijk is. Gelet op de aan een calamiteit verbonden ernstige gevolgen bestaat, aldus de Afdeling, “de noodzaak om met spoed en prioriteit vast te stellen of een incident een calamiteit is”. De Afdeling overweegt dat indien hierover na zes weken onderzoek nog geen duidelijkheid bestaat, het “in de rede” ligt dat de zorgaanbieder het incident aan de inspectie meldt, in welk geval de inspectie in staat is “om zo nodig eigen aanvullend onderzoek te verrichten, dan wel andere maatregelen te nemen. Voor zover de zorgaanbieder de keuze maakt om niet binnen de termijn van zes weken en drie dagen te melden, komt”, aldus de Afdeling, “het risico op een boete voor rekening van de zorgaanbieder.”   
 

Overigens zag de Afdeling in deze zaak wel reden om, wegens onvoldoende deugdelijke motivering en door zelf in de zaak te voorzien, de hoogte van de boete aan te passen.
 

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven