De medisch adviseur die zelf geen medisch advies mag vragen
Hoe beoordeelt de tuchtrechter een klacht tegen een medisch adviseur die een collega raadpleegt?
Een slachtoffer van een verkeersongeval wordt in overleg met de aansprakelijke verzekeraar onderzocht door een neuroloog. De neuroloog vindt op zijn vakgebied geen afwijkingen; wel is er psychiatrische problematiek. Er vindt vervolgens een psychiatrische expertise plaats. De medisch adviseur van de verzekeraar vraagt onder toezending van een geanonimiseerde medisch dossier, het rapport van de neuroloog en het rapport van de psychiater om een ‘intern consult’ bij een andere psychiater. Deze tweede psychiater beantwoordt drie concrete vragen en komt tot een andere visie dan de expertiserend psychiater. Het verkeersslachtoffer dient een klacht in en stelt dat de medisch adviseur van de verzekeraar zonder zijn toestemming en kennisgeving het medisch dossier aan de tweede psychiater heeft overhandigd en dat sprake is van schending van het beroepsgeheim.
Het tuchtcollege (RTG) neemt de Beroepscode van het GAV tot uitgangspunt. Verder verwijst het RTG naar de Wgbo, de Medische Paragraaf bij de GBL en de KNMG-Richtlijn Omgaan met medische gegevens. De medisch adviseur heeft de tweede psychiater niet in de concept-fase van de expertise om advies gevraagd zoals dat volgens het RTG in de (buitengerechtelijke) letselschadepraktijk gebruikelijk is en waarmee de te betrachten transparantie tot uitdrukking komt. Voorts heeft de medisch adviseur niet toegelicht waarom niet kon worden volstaan met het louter toesturen van het rapport van de eerste psychiater. Een andere mogelijkheid was om na het gereed komen van het definitieve rapport de tweede psychiater de casus te schetsen en concrete vragen te stellen.
Met het consulteren van de tweede psychiater door toezending van het volledige (anoniem gemaakte) medische dossier zonder voorafgaande kennisgeving en toestemming van de betrokkene, zijn de eisen van transparantie en proportionaliteit niet in acht genomen. Tenslotte zijn bij het anonimiseren weliswaar de naam en het adres (maar niet de woonplaats) en geboortedatum (maar niet het geboortejaar) weggehaald, maar dat neemt niet weg dat de verstrekte (psychiatrische) informatie mogelijk tot de betrokkene te herleiden valt. Het RTG vindt de klacht op alle onderdelen gegrond. De medisch adviseur krijgt een waarschuwing opgelegd.
Deze uitspraak is opmerkelijk. Allereerst rijst de vraag of een medisch adviseur van een verzekeraar die overleg wil plegen met een (gespecialiseerde) collega een medisch dossier moet anonimiseren. Dit volgt in de specifieke situatie die hier aan de orde is niet met zoveel woorden uit de aangehaalde regelgeving en ook niet uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Bovendien is een geraadpleegde arts (ook) gebonden aan het medisch beroepsgeheim. Verder volgt uit artikel 8 lid 4 sub b van de Beroepscode van het GAV niet, dat de betrokkene vooraf over een adviesaanvraag van een arts aan een collega-arts geïnformeerd behoeft te worden laat staan toestemming dient te geven. Wat als toestemming zou zijn gevraagd en geweigerd? De betrokkene zou daarmee invloed kunnen uitoefenen op de wijze waarop een verzekeraar een claim beoordeelt. Het is uiteraard prettig indien een medisch adviseur in de concept-fase van een expertise commentaar geeft, maar een verplichting daartoe bestaat niet. Het achterwege laten daarvan kan hoe dan ook niet tot gevolg hebben dat het recht om later op een definitief rapport te reageren wordt verspeeld. Het is bovendien vaste jurisprudentie dat een gezamenlijke expertise slechts kan worden aangetast indien daartegen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan. Hierbij stelt de rechter veelal de eis dat kritiek op een deskundigenrapport moet worden onderbouwd met een (medische) contra-expertise. Tenslotte gaat het wel erg ver dat het per abuis op enkele plaatsen laten staan van een woonplaats en een geboortejaar (dat overigens voor de expertise van belang kan zijn) de medische informatie tot de persoon (door wie overigens?) te herleiden zou zijn. Kortom: een uitspraak die meer vragen oproept dan er worden beantwoord en (medisch adviseurs van) verzekeraars wel erg beknot in het beoordelen van claims. Is dat allemaal wel terecht?