Home De schouwarts en COVID-19

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

De schouwarts en COVID-19

Een huisarts op de huisartsenpost krijgt de opdracht om een lijkschouw te doen bij een thuis overleden patiënt. In de doodsverklaring noteert de huisarts als ziekte die rechtstreeks tot de dood heeft geleid respiratoire insufficiëntie (…) veroorzaakt door/gevolg van Covid-19.

De zoon van de patiënte dient een klacht in tegen de huisarts. De klacht houdt in dat de huisarts ten onrechte Covid-19 als doodsoorzaak heeft genoteerd. Ook is een verwijt dat de huisarts de betrokkenen ernstig in gevaar heeft gebracht doordat hij heeft nagelaten de protocollen en voorzorgsmaatregelen in verband met Covid-19 te volgen.

De huisarts voert als verweer dat hij van de triagiste had gehoord dat de patiënt vier dagen voor zijn overlijden positief op Covid-19 was getest. Gezien de abruptheid van overlijden en het anamnestisch ontbreken van duidelijke cardiale problemen lag een primaire hartdood bij bestaand hartfalen niet als meest waarschijnlijke verklaring voor de hand. Omdat hypoxie noch een trombose/longembolie als specifieke doodsoorzaak nader kon worden aangetoond en er uitwendig geen tekenen waren van gedecompenseerd hartfalen, werd besloten de doodsoorzaak te verruimen naar respiratoire insufficiëntie. In de overdracht was geen sprake van andere prodromale symptomen of duidelijk acute symptomatologie ten gevolge van andere ziekten. Op grond van deze overwegingen was de Covid-19 infectie de meest waarschijnlijke en passende verklaring als doodsoorzaak, aldus de huisarts.

Het Haagse Tuchtcollege (RTG) stelt voorop dat een onjuist geformuleerde doodsoorzaak op zichzelf onvoldoende is om de huisarts een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken. Indien de wijze waarop de huisarts tot zijn oordeel is gekomen in strijd zou zijn met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht, kan een klacht pas slagen. De huisarts heeft de informatie van de triagiste, dat de patiënt vier dagen daarvoor positief was getest op Covid-1,9 bij zijn beoordeling kunnen betrekken. De huisarts is op grond van de hem ter beschikking staande informatie en zijn onderzoek in redelijkheid tot de gestelde doodsoorzaak kunnen komen. Met het advies aan de echtgenote van de patiënt om een mondkapje te dragen en het gezin om zich te laten testen, heeft de huisarts voldoende gewezen op de gevaren van Covid-19. Van overige verplichtingen op basis van protocollen en voorzorgsmaatregelen is niet gebleken.

De klacht wordt door het RTG als kennelijk ongegrond afgewezen.

Deze uitspraak illustreert, dat de Covid-pandemie inmiddels tot een niet te verwaarlozen aantal tuchtklachten tegen zorgverleners heeft geleid. In deze zaak werd de huisarts verweten een onjuiste doodsoorzaak te hebben vastgesteld. Het RTG komt echter tot de conclusie dat de huisarts in redelijkheid tot de door hem vastgestelde doodsoorzaak heeft kunnen komen. Door het goed gemotiveerde verweer van de huisarts heeft het RTG het niet nodig geacht om, alvorens uitspraak te doen, de klacht eerst op een openbare zitting door een voltallig college te laten behandelen. De klacht is nu door het RTG in raadkamer, dat wil zeggen buiten aanwezigheid van partijen, in kleine samenstelling op schrift als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze wijze van afdoening voorkomt een onnodige belasting van partijen in een toch al hectische tijd in de zorg. Klachtenmanagement blijkt hier een kunstvorm onder hoogspanning.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven