Home Een borreltje teveel (getoetst)?

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Een borreltje teveel (getoetst)?

Klager werd aangehouden door de politie vanwege afwijkend rijgedrag. Uit bloedonderzoek bleek dat hij een alcoholpromillage had van 1,07 terwijl maximaal een promillage van 0,5 is toegestaan. Om te beoordelen of klager wel geschikt was om een auto te besturen, werd op verzoek van het CBR een onderzoek door verweerder, psychiater, ingesteld. Bij dit onderzoek, waar bloedonderzoek een onderdeel van is, werd een zogeheten CDT-IFCC-waarde van 2 % gevonden. Een CDT-uitslag van > 2 % geldt als bewijs voor alcoholmisbruik in de laatste weken. De waarde van 2 %, zoals bij klager het geval, is precies het afkappunt.

Kort samengevat stelde de psychiater de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. Voorts concludeerde de psychiater dat de uitslag van het bloedonderzoek wees op bovenmatig alcoholgebruik voorafgaand aan het onderzoek. De psychiater adviseerde het CBR klager ongeschikt te verklaren voor het besturen van motorrijtuigen.

Klager diende hierop een tuchtklacht in tegen de psychiater. In de tuchtprocedure verweet klager de psychiater dat hij ten onrechte de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin had gesteld en dat het onderzoek en de totstandkoming van zijn rapport gebreken vertoonden, omdat de getrokken conclusies onvoldoende inzichtelijk en niet consistent uit het rapport zouden volgen.

Het RTG somde in de uitspraak eerst weer eens de eisen op waaraan een deskundigenrapport moet voldoen. Uit de uitspraak komt naar voren dat de psychiater had aangegeven dat de bij klager vastgestelde CDT-waarde van 2 % op zichzelf een aanwijzing vormde voor bovenmatig alcoholgebruik in de weken vóór het onderzoek. De psychiater had bij het stellen van de diagnose verder meegewogen dat de vastgestelde CDT-waarde niet kon worden gerijmd met de stelling van klager dat hij slechts sporadisch alcohol doordeweeks dronk en gemiddeld 2-3 glazen wijn in het weekend. De psychiater had in zijn rapport overwogen dat deze feiten een aanwijzing vormden voor onderrapportage c.q. een onbetrouwbare anamnese door klager.

Op de zitting bij het tuchtcollege had de psychiater aanvullend toegelicht dat hij bij het aannemen van onderrapportage door klager ook nog had meegewogen, dat het vastgestelde alcoholpromillage van 1,07 direct na zijn aanhouding niet kon worden verklaard door de 4 tot 6 glazen alcohol, die klager stelde die avond te hebben genuttigd. Deze overweging had de psychiater echter op verzoek van klager in het kader van zijn correctierecht uit zijn definitieve rapport verwijderd, omdat klager later had verklaard dat hij “buiten zijn herinnering” nóg 4 tot 6 eenheden alcohol had gedronken.

Het RTG overwoog met inachtneming van de in de uitspraak genoemde criteria dat de psychiater op grond van de bevindingen in het rapport in redelijkheid tot de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin had kunnen komen. De psychiater had conform de Richtlijn “Diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen” vastgesteld dat er – naast de CDT-waarde – sprake van meerdere aanwijzingen voor alcoholmisbruik, die samen de gestelde diagnose konden dragen.

Het RTG had echter ook een kritiekpunt op het rapport. De psychiater had in de paragraaf “Psychiatrische diagnose” niet (nogmaals) alle elementen vermeld op grond waarvan hij tot de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin was gekomen. Ook had de psychiater de naar het oordeel van het RTG niet onbelangrijke omstandigheid dat klager zich zijn alcoholgebruik op de avond van de aanhouding niet meer kon herinneren, niet in zijn rapport vermeld. Naar het oordeel van het RTG heeft dit tot gevolg dat uit de paragraaf “Psychiatrische diagnose” niet voldoende duidelijk wordt op welke gronden de conclusie alcoholmisbruik in ruime zin steunt.

Mede omdat de psychiater op de zitting had erkend dat het beter was geweest als hij alle bevindingen die hadden geleid tot zijn diagnose expliciet opnieuw had vermeld in de paragraaf “Psychiatrische diagnose”, zag het RTG geen aanleiding een maatregel op te leggen.

Deze uitspraak maakt in de eerste plaats weer duidelijk dat het tuchtcollege waarde hecht aan het tonen van inzicht dat het eigen handelen wellicht beter had gekund en dat daar lering uit is getrokken. Ook laat deze uitspraak zien dat het van belang is dat een deskundige zich bij verrichten van een onderzoek en het opstellen van een rapport houdt aan de eisen die de tuchtrechter daaraan stelt. Doet hij dat niet, dan bestaat het risico dat het rapport terzijde wordt geschoven en dat mogelijk een maatregel wordt opgelegd. Maar als de deskundige wel een rapport opstelt dat voldoet aan de daaraan te stellen, dan heeft hij na al die noeste arbeid wellicht wel een borreltje verdiend?

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven