Home Een verpleegkundige als testamentair erfgenaam

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Een verpleegkundige als testamentair erfgenaam

Een 73-jarige verpleegkundige die als ZZP’er in de thuiszorg werkt heeft een patiënte (geboren in 1932) van 2018 tot 2021 dagelijks verzorgd. In 2021 wordt de patiënte opgenomen in een verpleeghuis. Later wordt de patiënte onder bewind gesteld en wordt een mentor benoemd. De patiënte komt in juli 2021 te overlijden. De huisarts van de patiënte doet een melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Uit het onderzoek van de IGJ komt naar voren dat de patiënte in 2019 in haar testament heeft laten opnemen dat de verpleegkundige 50% van haar nalatenschap zou krijgen. Bij voortijdig overlijden van de verpleegkundige zou de dochter van de verpleegkundige 50% van de nalatenschap ontvangen. De IGJ stapt met de resultaten van het onderzoek naar de tuchtrechter.

Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) overweegt dat de verpleegkundige, door zich in het testament te laten opnemen, de professionele grenzen die zij als verpleegkundige in acht behoorde te nemen, heeft overschreden. Deze grenzen vloeien voort uit artikel 2.4 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&V 2015), waarin is vermeld dat een verpleegkundige “professionele grenzen in acht dient te nemen, hetgeen onder andere betekent dat geen giften in natura, geld of geschenken van de zorgvrager of diens sociale netwerk worden geaccepteerd, als dat neerkomt op meer dan een symbolisch gebaar van dank”. Dat een erfenis niet valt onder een symbolisch gebaar van dank behoeft volgens het RTG geen toelichting. Het accepteren van de wijziging in het testament in de periode waarin een zorgrelatie (en daarmee een afhankelijkheidsrelatie) bestond valt ook niet te verenigen met goed hulpverlenerschap zoals vervat in artikel 7:453 BW.

Het RTG kan niet controleren of er sprake was van een deugdelijke dossiervoering door de verpleegkundige, nu het dossier niet voorhanden is (kennelijk is dit in de tuchtzaak niet overgelegd; ON). Wel kan de verpleegkundige worden verweten dat zij ondanks het verzoek van de IGJ geen inzage in het dossier van de patiënte heeft verstrekt. Hoewel na het overlijden van de patiënte als hoofdregel het beroepsgeheim blijft gelden, vormt het doen van onderzoek door de inspectie een zwaarwegend belang op grond waarvan de verpleegkundige inzage in het dossier had moeten verstrekken. Hierbij wordt overwogen dat indien de IGJ onderzoek doet, een hulpverlener verplicht is om daaraan medewerking te verlenen. De verpleegkundige heeft niet alleen in strijd gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van de patiënte behoorde te betrachten, maar heeft zich ook niet gedragen zoals een goed beroepsbeoefenaar betaamt. Hiermee heeft de verpleegkundige de beide tuchtnormen van art. 47 lid 1 wet BIG geschonden. De gezondheidszorg/thuiszorg is, zeker nu patiënten en ouderen steeds langer thuis wonen, zo ingericht dat zorgverleners vaak zonder (direct) toezicht bij patiënten thuis werken. Dit kan alleen als zorgverleners volstrekt onkreukbaar zijn en patiënten hierop kunnen vertrouwen. Een voorval als dit ondermijnt dat vertrouwen. De klacht is gegrond en het RTG legt de verpleegkundige een schorsing op voor de duur van zes maanden.

Deze uitspraak laat zien, dat het accepteren door een zorgverlener van giften, geld of geschenken van patiënten/cliënten of diens sociale netwerk die niet meer kunnen worden aangemerkt als een symbolisch gebaar van dank als onprofessioneel gedrag wordt gezien en kan rekenen op een streng oordeel van de tuchtrechter. Plato heeft al lang geleden gezegd dat wie rijk wil zijn, niet zijn vermogen moet vermeerderen, maar zijn hebzucht moet verminderen.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven