Een zwak deskundigenrapport dat leidt tot een stevige uitspraak
Een huisarts dient een klacht in tegen een forensisch arts. Wat speelde er?
De klager in deze procedure is huisarts. Een patiënte van deze huisarts, tevens zijn schoonmoeder, lijdt aan dementie en woont in een verpleeghuis. De patiënte komt na palliatieve sedatie te overlijden. Het Openbaar Ministerie (OM) start een strafrechtelijk onderzoek naar de dood van de patiënte en de betrokkenheid van de huisarts hierbij. Een specialist ouderengeneeskunde, tevens forensisch arts, benadert op verzoek van het OM de huisarts en vraagt hem aan de hand van het medisch dossier een aantal vragen over de aan de patiënte toegediende medicatie en haar overlijden te beantwoorden. De forensisch arts stelt vervolgens een rapport op. De huisarts klaagt bij de tuchtrechter en stelt dat de forensisch arts bij het uitbrengen van zijn rapport tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) komt in beroep tot een ander oordeel. Het rapport van de forensisch arts wordt getoetst aan het vaste ‘rijtje van vijf’: a) het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust, b) het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden, c) in het rapport wordt op een inzichtelijke en consistente wijze uiteen gezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen, d) het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust en e) de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het CTG constateert dat het medisch dossier op basis waarvan de forensisch arts heeft gerapporteerd lacunes vertoont en dus onvolledig is. Voorts heeft de forensisch arts ook het zorgdossier van de patiënte in het onderzoek betrokken maar dat niet als bron in zijn rapport vermeld. Er wordt ook verwezen naar ‘de KNMG-richtlijn’ zonder deze nader te duiden. Verder is onzorgvuldig dat de forensisch arts twee keer de verkeerde medicatie heeft genoemd. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de forensisch arts in zijn rapport op een inzichtelijke en consistente wijze heeft uiteengezet waarop de door hem getrokken conclusies zijn gebaseerd. Voorts had het onvolledige medisch dossier de forensisch arts ertoe moeten brengen een terughoudender wijze van formuleren te gebruiken. Dit geldt met name ten aanzien van het effect van de toegediende medicatie op de patiënte. Terughoudendheid was in dit geval temeer van belang omdat aan een door een forensisch arts opgesteld rapport in het vervolg van een strafrechtelijke procedure doorgaans veel gewicht wordt toegekend. De klacht wordt in beroep alsnog gegrond verklaard en de forensisch arts krijgt de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Deze uitspraak bevestigt, dat een bevoegd en bekwaam arts niet per definitie ook een goede rapporteur behoeft te zijn. Het opstellen van een goed deskundigenrapport is een vak apart. Hierbij spelen zowel formele eisen (zoals het toepassen van hoor en wederhoor) als materiële eisen (zoals een zorgvuldige opbouw en een deugdelijke motivering) een belangrijke rol. Een arts kan als deskundige in opdracht van één partij (patiënt/ slachtoffer of de aansprakelijke partij), op verzoek van partijen gezamenlijk of op verzoek van een gerechtelijke instantie een expertise verrichten. Al deze vormen van rapporteren zijn onderworpen aan tuchtrechtelijke toetsing. Hierbij legt de tuchtrechter een rapport steevast naast het hiervoor genoemde ‘rijtje van vijf’. Voordat een opdracht tot het verrichten van een expertise wordt aanvaard, is het dan ook verstandig dat een arts zich zonodig (eerst) laat bijscholen om de kwaliteit van zijn medisch rapport te borgen. Dat is meer effectief dan het maken van fouten te betitelen als het snel opdoen van ervaring.