Home Foute behandeling, maar niet bestraft door de tuchtrechter

Foute behandeling, maar niet bestraft door de tuchtrechter

Klaagster nam op 29 januari 2020 contact op met haar huisarts in verband met pijn in haar linker flank. Zij herkende de klachten als niersteenklachten. Het was de huisarts bekend dat klaagster op dat moment 29 weken zwanger was.

Op basis van zijn bevindingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek concludeerde de huisarts dat inderdaad vermoedelijk sprake was van nierstenen. De huisarts heeft daarop de NHG Richtlijn Urinesteenlijden geraadpleegd. Kort samengevat wordt in deze richtlijn geadviseerd om bij hevige pijnklachten Diclofenac te geven (eerst intramusculair en daarvan in de vorm van tabletten of zetpillen), maar dat morfine moet worden voorgeschreven bij een contra-indicatie voor Diclofenac.

Vervolgens heeft de huisarts het Farmacotherapeutisch Kompas geraadpleegd over het gebruik van Diclofenac tijdens de zwangerschap. In het Farmacotherapeutisch Kompas wordt geadviseerd om Diclofenac tijdens het 1e en 2e trimester van de zwangerschap uitsluitend op strikte indicatie, in zo laag mogelijke dosering en zo kort mogelijk te gebruiken. Het gebruik van Diclofenac in het 3e trimester van de zwangerschap is gecontra-indiceerd.

De huisarts ging er als gevolg van een misrekening van uit dat klaagster in het 2e (in plaats van het 3e) trimester van haar zwangerschap zat en heeft haar Diclofenac gegeven voor de pijnklachten.

Omdat klaagster zich zorgen maakt over het gebruik van Diclofenac, heeft zij twee dagen later contact opgenomen met haar verloskundige. De verloskundige heeft daarop navraag gedaan bij de huisarts, waarbij aan de orde kwam dat klaagster al in het 3e trimester van haar zwangerschap zat (en er een contra-indicatie voor Diclofenac bestond).

Nadat de huisarts had vastgesteld dat hij klaagster dus onjuiste medicatie had gegeven en voorgeschreven, heeft hij contact opgenomen met de dienstdoende gynaecoloog voor overleg. Op advies van de gynaecoloog heeft de huisarts klaagster morfine voorgeschreven en deze aanpassing van de medicatie in het huisartsenjournaal genoteerd. Vervolgens heeft de huisarts contact opgenomen met klaagster om zijn excuses aan te bieden, te informeren hoe het met haar ging en om het gewijzigde behandelplan te bespreken. Klaagster gaf aan dat zij (na de intramusculaire toediening) geen klachten meer had gehad en om die reden geen Diclofenac tabletten meer had ingenomen.

De huisarts heeft later nog een keer telefonisch contact opgenomen met klaagster om te informeren hoe het met haar ging, maar hij trof een voicemail (die hij heeft ingesproken). Klaagster is niet meer op het spreekuur gezien en in april 2020 bevallen van een jongetje.

Wellicht opmerkelijk gezien deze gang van zaken, maar klaagster heeft daarna een klacht ingediend tegen haar huisarts, waarin zij hem verweet verkeerde medicatie aan haar te hebben voorgeschreven tijdens haar zwangerschap.

De huisarts heeft dit erkend, eerst in zijn schriftelijke verweer en daarna mondeling op de zitting. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het kader van een mondeling vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Klaagster is daarna, zonder bericht van afwezigheid, ook niet verschenen op de zitting.

Nu de huisarts heeft erkend dat Dicfenac tijdens het 3e trimester van haar zwangerschap gecontra-indiceerd was, oordeelde het tuchtcollege dat de klacht van klaagster gegrond is.

Naar het oordeel van het tuchtcollege was er echter geen aanleiding om de huisarts een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. Bij dit oordeel heeft het tuchtcollege meegewogen dat de huisarts direct na het ontdekken van de fout zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door advies in te winnen bij een gynaecoloog, conform dat advies het medicatiebeleid heeft aangepast en vervolgens ook klaagster over de fout heeft geïnformeerd en hiervoor zijn excuses heeft aangeboden. Op de zitting heeft de huisarts nog toegelicht dat hij van zijn fout heeft geleerd en dat nu in het systeem van de huisartsenpraktijk direct zichtbaar is hoe lang een patiënt zwanger is. In het licht van deze omstandigheden dient het opleggen van een maatregel geen redelijk tuchtrechtelijk doel meer, zo overweegt de tuchtrechter.

Vermeldenswaardig is nog dat het tuchtcollege tot slot kritisch is over de proceshouding van klaagster, die na het indienen van de tuchtklacht niet meer bereikbaar was voor het tuchtcollege en ook overigens niet meer van zich heeft laten horen. Dit klemt naar het oordeel van de tuchtrechter temeer, gelet op de schuldbewuste houding en de adequate reactie van de huisarts na ontdekking van de fout. Als gevolg van de proceshouding van klaagster was er, zo overweegt het tuchtcollege, geen mogelijkheid om te onderzoeken of partijen nader tot elkaar konden komen (en de klacht mogelijk had kunnen worden ingetrokken).

Deze uitspraak laat in de eerste plaats weer zien dat een zorgverlener er goed aan doet pro-actief te handelen na de ontdekking dat een onjuiste behandeling is ingezet. Pogingen van de aangesproken zorgverlener om zijn fout te corrigeren, althans de schade daarvan te beperken, en het actief opnemen van contact met de patiënt om de fout te bespreken en excuses aan te bieden worden (ook) door de tuchtrechter gewaardeerd. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan dit voor de tuchtrechter reden zijn om te concluderen dat het niet meer nodig is een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen, ondanks het feit dat er medisch gezien niet juist is gehandeld.

Ook maakt deze uitspraak duidelijk dat klagen bij de tuchtrechter geen vrijblijvende aangelegenheid is. Een klagende partij kan niet volstaan met een briefje naar het tuchtcollege met de klacht dat een zorgverlener fout zou hebben gehandeld. Het is, zo blijkt uit deze uitspraak, een verantwoordelijkheid van de klagende partij om ook na het indienen van de klacht bereikbaar te blijven voor het tuchtcollege en om de klacht toe te lichten op een eventueel mondeling vooronderzoek en een zitting. Nu klaagster dat in deze zaak niet had gedaan, heeft de tuchtrechter niet kunnen onderzoeken of de lucht wellicht al geklaard was met een erkenning van de huisarts dat hij onjuiste medicatie had gegeven. In dat geval zou klaagster de klacht tegen haar huisarts mogelijk hebben ingetrokken.

Terecht geeft de tuchtrechter hiermee het signaal dat in een tuchtprocedure ook rekening moet worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van een aangesproken hulpverlener, voor wie een tuchtprocedure (net als voor een patiënt) doorgaans ook een emotioneel belastende aangelegenheid is.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven