Home Geen gehoor bij klachten over gehoorschade

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Geen gehoor bij klachten over gehoorschade

Bij een patiënte worden wegens oorklachten diverse keren trommelvliesbuisjes geplaatst. De patiënte heeft recidiverende luchtweginfecties en klachten van dichtklappen van het linkeroor. De KNO-arts schrijft Bacicoline-B oordruppels voor. Hierna krijgt de patiënte last van een verminderd gehoor links en duizeligheid. De KNO-arts doet onderzoek, verwijst de patiënte naar de internist en schrijft een hoortoestel voor.

De patiënte stapt naar de tuchtrechter(RTG). De klacht houdt in dat er geen indicatie was voor het voorschrijven van oordruppels, dat de KNO-arts niet heeft gewezen op de risico’s aan het voorschrijven daarvan en dat zij door de behandeling gehoorschade heeft opgelopen.

Het RTG is van oordeel dat de KNO-arts inzichtelijk heeft gemaakt dat er een indicatie was om oordruppels voor te schrijven. Gebruik van oordruppels kan, gelet op het mogelijk langdurige karakter van herstel van de slijmvliesfunctie door de recidiverende luchtweginfecties, ook in het geval van buisjes van toegevoegde waarde zijn. Dit is een veel voorkomende behandeling in de KNO-praktijk. De kans op gehoorschade is ook blijkens de bijsluiter zeer gering, wordt in de dagelijkse KNO‑praktijk zelden waargenomen en daarom meestal niet benoemd. De KNO-arts had deze bijwerking in zijn praktijk ook niet eerder gezien. De oordruppels worden beschouwd als het meest veilige en in combinatie met gegeven dat de patiënte bij eerder gebruik van de oordruppels geen bijwerkingen had, is er geen grond om van verwijtbaar medisch nalaten door de KNO-arts te kunnen spreken. De KNO-arts mocht oordruppels voorschrijven en hoefde daarbij niet te wijzen op de mogelijkheid van gehoorschade. De klacht wordt afgewezen.

Deze zaak laat zien, dat het van belang is dat een arts bij de tuchtrechter goed moet kunnen uitleggen op grond van welke overwegingen medicatie is voorgeschreven en wat de eventuele risico’s daarvan zijn. Wat betreft voorlichting schrijft de wet voor dat de patiënt op een duidelijke wijze, die past bij zijn bevattingsvermogen, moet worden voorgelicht. De hulpverlener moet zich daarbij laten leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten ten aanzien van de te verwachten gevolgen en risico’s voor de gezondheid bij de voorgestelde (i.c. medicamenteuze) behandeling. De hulpverlener moet zich goed van de situatie van de patiënt op de hoogte stellen, de patiënt uitnodigen om vragen te stellen en desgevraagd schriftelijke of elektronische informatie verstrekken (art. 7:448 BW). Het voorlichten en begeleiden van patiënten is tegenwoordig net zo belangrijk als de behandeling zelf. Het is dan ook raadzaam daar voldoende tijd voor in te nemen. Als een hulpverlener aan al zijn verplichtingen op dit punt voldoet, vindt een klacht bij de tuchtrechter geen gehoor.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven