Home Grenzen aan laagdrempeligheid, een lesje in tucht(proces)recht.

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Grenzen aan laagdrempeligheid, een lesje in tucht(proces)recht.

Welke eisen stelt de tuchtrechter aan een beroepschrift?

Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) wijst in eerste aanleg een tegen een arts ingediende klacht als kennelijk ongegrond af. De klager stelt tijdig – dat wil zeggen binnen 6 weken na het verzenden van de beslissing – beroep in bij het Centraal Tuchtcollege (CTG). Uit het Tuchtrechtbesluit BIG volgt dat een beroepschrift de gronden van het beroep moet bevatten. Dit betekent, aldus het Reglement van het CTG, dat het beroepschrift de redenen moet bevatten waarom de – inmiddels – appellant het niet eens is met de beslissing van het RTG. In het geval het beroepschrift niet aan deze eis voldoet, wordt dit aan de appellant medegedeeld en wordt deze door het CTG uitgenodigd het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen. De appellant krijgt hier aldus een termijn om aan te geven wat de beroepsgronden zijn. De appellant stuurt het CTG een brief met de enkele tekst ‘Bijgaand treft u aan mijn beroep aangaande de heer C. Graag zou ik nog één en ander toelichten, hetgeen mondeling door mij zal moeten geschieden per telefoon, hetgeen u zult kunnen opmaken uit de stukken’. Deze brief wordt vergezeld van 4 mappen (ordners) met stukken ter onderbouwing van het beroep.

Het CTG komt tot de conclusie dat het beroepschrift niet voldoet aan de wettelijke eisen omdat op geen enkele wijze nader is onderbouwd tegen welke oordelen van het RTG het beroep is gericht. Er zijn door de appellant geen aanvullende gronden ingediend. Het CTG weet dus niet wat de omvang van het beroep is en waarover het moet oordelen. Dit betekent, aldus het CTG, dat de appellant in zijn beroep niet kan worden ontvangen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep wordt niet toegekomen. De appellant wordt in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De procesrechtelijke les die uit deze uitspraak volgt is, dat het strikt bewaken van termijnen en gedegen kennis van het procesrecht ook in tuchtzaken van groot belang is. Een procedure bij de tuchtrechter is door de wetgever bewust laagdrempelig gehouden. Dat wil zeggen dat aan een klaagschrift en een beroepschrift weinig formele eisen worden gesteld. Er gelden echter wel minimumeisen die in acht moeten worden genomen. Het ligt dus op de weg van in dit geval de appellant om zijn beroep goed te motiveren en te onderbouwen om het CTG tot een andere beslissing te bewegen.  Het is voor nieuwkomers op dit terrein – of dat nu klagers of beklaagden zijn – soms niet duidelijk welke (soms fatale!) gevolgen het niet in achtnemen van termijnen of vormvoorschriften kunnen hebben. Een niet-verschoonbare termijnoverschrijding (nb. verschoonbare termijnoverschrijdingen doen zich vrijwel nooit voor) of een onvolledig beroepschrift kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring. Dat wil zeggen dat aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep niet wordt toegekomen. De oorspronkelijke – meestal voor de appellant ongunstige – uitspraak van het RTG blijft dan in stand en wordt onherroepelijk. Er valt daar dan niets meer aan te veranderen, ook al zou de appellerende partij in beroep alsnog volledig gelijk moeten (kunnen) krijgen. De tuchtrechter heeft met deze uitspraak de ondergrens van laagdrempeligheid bepaald. Hier geldt het motto: je moet op tijd weten hoe laat het is.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven