Haastige spoed is soms toch goed
Een ambulanceverpleegkundige komt bij een patiënt die thuis is gevallen. De patiënt vertelt dat hij pijn aan de nek en arm heeft en de benen niet kan bewegen. De patiënt wordt door de verpleegkundige op een brancard geplaatst en naar de SEH vervoerd, alwaar hij door de neurochirurg aan de rug wordt geopereerd. De huisarts doet een incidentmelding met de tekst: ‘Gevallen in toilet thuis, verminderd gevoel in de benen, via 112 vervoerd zonder nek/rugstabilisatie. Patiënt blijkt een dwarslaesie te hebben. Onvoldoende onderzoek? Protocol niet gevolgd? Andere oorzaak?’.
De patiënt dient een klacht in bij het Regionaal Tuchtcollege (RTG). Het RTG legt de ambulanceverpleegkundige een berisping op omdat het onderzoek naar eventuele neurologische afwijkingen niet compleet was en de verdenking op wervelkolomletsel niet was weggenomen.
In beroep komt het Centraal Tuchtcollege (CTG) tot een ander oordeel. Het CTG schetst allereerst de omstandigheden waaronder een ambulanceverpleegkundige haar werkzaamheden moet verrichten. In het bijzonder speelt mee dat in veelal spoedeisende situaties sprake kan zijn van summiere, onvolledige en soms zelfs onjuiste voorinformatie aan de meldkamer. Het gaat bij 112-situaties ook vaak om een onbekende patiënt met een onbekende voorgeschiedenis op een onbekende locatie. Onder deze complexe omstandigheden dient een verpleegkundige een anamnese af te nemen en op voortvarende wijze een grove screening van de vitale, potentieel levensbedreigende functies te verrichten. Ook kunnen er omstanders aanwezig zijn die enerzijds behulpzaam kunnen zijn, maar anderzijds het werk van het ambulanceteam kunnen verhinderen. Hierbij dient de ambulanceverpleegkundige in alle situaties rust en overzicht te bewaren, hetgeen ook inventiviteit vergt. Het Centraal Tuchtcollege komt op basis van al hetgeen tijdens de procedure is gepasseerd tot de conclusie dat de ambulanceverpleegkundige haar onderzoek op zorgvuldige en adequate wijze heeft verricht. Het beroep slaagt. De berisping is daarmee van de baan.
Deze uitspraak laat nog eens zien, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van beroepsmatig handelen er niet om gaat of dat anders of beter had gekund. Relevant is of de aangesproken beroepsbeoefenaar in het licht van de feiten en omstandigheden ten tijde van de gebeurtenissen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. De context waarin een ambulanceverpleegkundige haar werkzaamheden moet uitvoeren is hier van groot belang. Een ambulanceverpleegkundige stelt geen diagnose, maar bepaalt een werkhypothese. Die werkhypothese vormt in het ziekenhuis de basis voor nader onderzoek voor het stellen van een diagnose. Zodra een patiënt is gestabiliseerd en naar het ziekenhuis kan worden vervoerd moet dit zo snel mogelijk plaatsvinden. Voortvarend handelen door een ambulanceverpleegkundige in de beginfase kan bepalend zijn voor een goed eindresultaat in het ziekenhuis.
Om een ladder te beklimmen begin je als het goed is ook eerst op de onderste sport.