Het correctierecht verder verfijnd
Een automobilist ondergaat een CBR-rijbewijskeuring. De keuring wordt uitgevoerd door een basisarts en het rapport wordt ondertekend door een psychiater. De automobilist dient een klacht in tegen de psychiater omdat deze onvoldoende invulling zou hebben gegeven aan het correctierecht. Tijdens de tuchtzaak past de psychiater het rapport aan, waarna de automobilist de klacht intrekt. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) bepaalt dat de behandeling in het kader van het algemeen belang zal worden voortgezet, omdat het alsnog toetsen van de klacht een zaaksoverstijgend en dus breder leereffect mogelijk maakt (art. 65d lid 2 onder b wet BIG). De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) wordt voor het vervolg van de zaak als klager aangemerkt (art.65d lid 3 wet BIG). De voortgezette behandeling vindt plaats in een andere samenstelling van het College om de schijn van vooringenomenheid te voorkomen.
Tijdens de voortgezette behandeling blijkt dat het correctieverzoek van de automobilist betrekking had op de (speciële)anamnese. De weergave in het rapport over (de hoeveelheid van) het gebruik van sigaretten, cannabis en cocaïne zou volgens de automobilist niet overeenstemmen met hetgeen hij tijdens het gesprek met de basisarts heeft gezegd. De psychiater had geweigerd de anamnese in het rapport te wijzigen. Het RTG acht deze klacht gegrond, omdat het correctierecht ook ziet op de anamnese indien deze op onjuiste feiten is gebaseerd. De psychiater krijgt een waarschuwing opgelegd. De psychiater gaat in beroep bij het Centraal Tuchtcollege (CTG).
Het CTG overweegt dat het keuringsonderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Het correctierecht is bedoeld om de betrokkene in staat te stellen om feitelijke onjuistheden in het rapport aan te geven. Daarbij moet, aldus het CTG, worden gedacht aan onjuiste geboortedata, verwijsdata, verkeerd gespelde namen of onjuiste uitslagen. Een antwoord op een vraag over middelengebruik tijdens de keuring die in het kader van de anamnese wordt gesteld betreft geen ‘onjuistheid van feitelijke aard’ zoals hier bedoeld. Een verklaring over middelengebruik is immers geen verklaring waarvan de onjuistheid achteraf eenvoudig en objectief kan worden aangetoond. De automobilist kon dus op grond van het correctierecht geen aanspraak maken op wijziging van de weergave van zijn verklaring in het rapport. De psychiater heeft terecht geweigerd het rapport in deze zin aan te passen. Het CTG vernietigt de uitspraak van het RTG en wijst de klacht alsnog als ongegrond af.
Deze uitspraak geeft een verdere verfijning van het correctierecht. Het correctierecht ziet toe op feiten waarvan de onjuistheid (normaal gesproken) op eenvoudige en objectieve wijze met behulp van andere documenten of gegevens kan worden aangetoond. Het correctierecht is niet bedoeld om het professionele oordeel of de conclusies van de beroepsbeoefenaar waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Dit volgt volgens het CTG ook uit de Richtlijn Diagnostiek van Stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen en de Richtlijn Alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen. Deze uitspraak benadrukt dat een keurling geen invloed kan uitoefenen op het professioneel oordeel van een keurend arts. Het correctierecht is beperkt tot eenvoudig aan te tonen evidente onjuistheden van feitelijke aard. Wie geschoren wordt moet dus ook bij keuringen stilzitten.