Home Hoe een geïrriteerde arts zout in de wond kan strooien

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Hoe een geïrriteerde arts zout in de wond kan strooien

Hoe gaat de medische tuchtrechter om met een klacht tegen een huisarts die geïrriteerd reageert tegen de ouders van een patiëntje?

Een 3-jarig patiëntje loopt een snijwond aan de wang op. Zijn ouders gaan met hem naar de huisartsenpost. Als de huisarts besluit tot het hechten van de wond, probeert de vader zijn zoontje gerust te stellen door te zeggen dat het niet zal bloeden en geen pijn zal doen. De huisarts zegt dat de ouders niet moeten liegen tegen hun kind. Het gesprek escaleert als de vader vraagt of er een alternatief voor het hechten is. De vader vraagt of de wond door een plastisch chirurg kan worden gehecht en laat de huisarts weten dat hij vrienden heeft in het medische circuit. De huisarts reageert geïrriteerd: “het maakt mij geen ruk uit wie je vrienden zijn, ik ben hier de huisarts en bepaal wat er gebeurt” (sic).

Het consult wordt op verzoek van de moeder overgedragen aan een collega-huisarts, die de wond tevergeefs probeert te plakken. Als het patiëntje moet huilen, barst de wond direct weer open. De collega-huisarts verwijst patiëntje vervolgens door naar de spoedeisende hulp, waar hij met medicatie wordt gekalmeerd en met een hechtpleister door een chirurg wordt behandeld.

De vader beklaagt zich bij het Regionaal Tuchtcollege. Hij stelt dat de huisarts op lichtvaardige wijze heeft besloten de meest traumatische behandeling voor patiëntje toe te passen. Ook stelt de vader dat hij en zijn echtgenote incorrect zijn bejegend en geen uitleg hebben gehad over de te verrichten handelingen of alternatieven. Volgens de ouders heeft hun allochtone achtergrond hierbij mogelijk een rol gespeeld.

De huisarts verweert zich en biedt excuses aan.

Het tuchtcollege stelt vast de huisarts niet op lichtvaardige wijze de voor patiëntje meest traumatische behandeling heeft voorgesteld. Hechten was de behandeling van eerste keus en bood het meest perspectief op fraai herstel. Dat klachtonderdeel slaagt niet. Het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het informed consent en het bespreken van de alternatieven slaagt evenmin. Het tuchtcollege volgt de huisarts in zijn betoog dat hij juist bij patiënten met een allochtone achtergrond (minstens de helft van zijn patiëntenpopulatie) gewend is uitgebreid informatie te geven, maar dat hij – door het snel escaleren van het consult – daar niet aan toe is gekomen. Wel slaagt het klachtonderdeel over de bejegening. Volgens het tuchtcollege had de huisarts, voor zover er (al) aanleiding was om de ouders aan te spreken op hun pedagogische benadering, dat niet moeten doen door te zeggen dat zij niet moesten liegen tegen hun kind. De opmerking dat het de huisarts ‘geen ruk’ kan schelen wie de vrienden van de vader zijn en dat hij ‘als huisarts bepaalt wat er gebeurt’, vindt het college totaal ongepast. De huisarts krijgt een waarschuwing opgelegd.

Deze uitspraak illustreert, dat een zorgverlener – ook bij spaak lopende communicatie – altijd moet proberen het consult niet te laten ontsporen. Mocht een consult (onverhoopt) toch uit de hand dreigen te lopen, dan kan proactief optreden door het aanbieden van een (vervolg)gesprek en daarbij het (aantoonbaar) reflecteren op het eigen handelen mogelijk een pleister op de wonde leggen en zelfs een klacht voorkomen. Iemand ongezouten de waarheid vertellen is ook (of juist) voor een zorgverlener zelden verstandig.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven