Hoe een triage ontaardt in een ravage
Hoe beoordeelt de tuchtrechter een klacht over een niet goed uitgevoerde triage op een huisartsenpost (HAP)?
Een volwassen patiënt bezoekt de eigen huisarts op dinsdag met oorpijn. De huisarts schrijft neusspray en pijnstilling voor. In de nacht van dinsdag op woensdag belt de echtgenote van de patiënt de HAP. In overleg met de dienstdoende huisarts – de aangeklaagde partij in deze tuchtzaak – heeft de triagist geadviseerd de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts. Op woensdag bezoekt de patiënt de eigen huisarts. Die komt tot de conclusie ontsteking van het evenwichtsorgaan, geeft adviezen en schrijft aanvullende pijnstilling voor. Diezelfde woensdagmiddag neemt de echtgenote opnieuw contact op met de eigen huisarts. De huisarts schrijft na overleg met de KNO-arts Sofradex oordruppels voor met de afspraak dat patiënt op korte termijn op de spoedpoli van de KNO-arts terecht kan. De echtgenote is daarbij geïnstrueerd bij alarmsymptomen contact op te nemen, zo nodig met de HAP.
Donderdagnacht belt de echtgenote met de HAP. De triagist overlegt met de dienstdoende huisarts – weer de aangeklaagde partij in deze tuchtzaak – die adviseert Ibuprofen in te nemen en te bellen als patiënt zou blijven rillen. Circa twee uur later belt de echtgenote met de spoedlijn van de HAP omdat patiënt niet meer aanspreekbaar is. Patiënt wordt in comateuze toestand opgenomen op de IC. Enige dagen later komt de patiënt aan een bacteriële meningitis te overlijden.
De echtgenote beklaagt zich bij het tuchtcollege en stelt dat de huisarts patiënt niet zelf heeft beoordeeld, waardoor een onjuiste diagnose is gesteld en verkeerde keuzes zijn gemaakt.
De huisarts voert ter verdediging aan dat een veelvoud aan factoren – die betrekking hebben op het handelen van meerdere zorgverleners – ervoor hebben gezorgd dat de situatie van patiënt is onderschat. Niettemin erkent de huisarts dat het handelen met betrekking tot het overleg met de triagist en het fiatteren van het contact beter had gekund en gemoeten.
Het tuchtcollege overweegt – nb. onder meer op basis van een geluidsopname die van het overleg tussen de triagist en de dienstdoende huisarts is gemaakt – dat de informatie die de triagist verstrekte ten onrechte niet is geduid als alarmsignaal. De huisarts is zich onvoldoende bewust geweest van de extra alertheid die geboden is in situaties waar in korte tijd herhaaldelijk contact wordt opgenomen met de HAP en de eigen huisarts. De dienstdoende huisarts op de HAP heeft de hulpvraag van de triagist te beperkt opgevat en uitgelegd. Hierdoor heeft de huisarts vanuit zijn verantwoordelijkheid onvoldoende adequaat gereageerd waar meerdere signalen hem daartoe wel aanleiding gaven.
De klacht is gegrond. Alhoewel het tuchtcollege meent dat de huisarts ernstig tekort is geschoten, wordt volstaan met het opleggen van de lichtste maatregel van een waarschuwing. De reden hiervoor is dat de huisarts zich toetsbaar heeft opgesteld, heeft erkend dat zijn handelen beter had gekund en dat hij de situatie onjuist heeft ingeschat. Verder heeft de huisarts zijn werkwijze ten aanzien van het fiatteren van contacten verbeterd. Ten slotte is van belang dat de huisarts niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is gekomen.
De les die uit deze uitspraak volgt is, dat bij het triageren op een huisartsenpost naast de klachten en symptomen die (telefonisch) worden gemeld ook alertheid is geboden ten aanzien van het aantal contactmomenten van een patiënt met de huisarts of een HAP. Het aantal contactmomenten kan op zichzelf al reden zijn hetzij als huisarts de patiënt zelf telefonisch te spreken, hetzij een visite af te leggen hetzij de patiënt voor onderzoek naar de HAP te laten komen. De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid rust uiteindelijk toch op de huisarts.