Is (on-)collegiaal gedrag toetsbaar?
Hoe beoordeelt de medische tuchtrechter een klacht van een bedrijfsarts tegen een collega-arts?
Een bedrijfsarts heeft in opdracht van de werkgever bedrijfsgeneeskundige zorg verleend aan een werkneemster. In dat kader heeft de bedrijfsarts de medische informatie bij het re-integratieverslag opgesteld.
In het kader van de WIA-beoordeling heeft een verzekeringsarts in opleiding (i.o) een beoordeling van het re-integratieverslag uitgevoerd. De conclusie hiervan was dat de bedrijfsarts de werkneemster niet adequaat heeft begeleid en de functionele mogelijkheden en de prognose hiervan niet adequaat heeft ingeschat.
De bedrijfsarts dient een klacht in tegen de verzekeringsarts i.o..
De klacht houdt in dat de verzekeringsarts i.o. een medische beoordeling heeft gegeven die niet is conform hetgeen van een arts mag worden verwacht. Zo blijkt uit het rapport niet wat de overwegingen van de verzekeringsarts i.o. waren om af te wijken van de beoordeling van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts vreest dat hij door zijn opdrachtgever als niet competent wordt gezien, met alle gevolgen voor zijn verdere werkzaamheden bij deze werkgever.
Het tuchtcollege moet beoordelen of de bedrijfsarts in zijn klacht kan worden ontvangen.
Volgens art. 65 lid 1 wet BIG zijn als klachtgerechtigd te beschouwen a) de rechtstreeks belanghebbende (de patiënt en/of zijn naaste betrekkingen), b) de opdrachtgever van de aangeklaagde (waaronder ook de zorgverzekeraar), c) de werkgever en d) de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Een collega-arts wordt in dit rijtje niet genoemd. Aan de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie is volgens het tuchtcollege echter te ontlenen dat een klacht tegen een collega-arts niettemin ontvankelijk is als een collega zich oncollegiaal heeft gedragen, bijvoorbeeld door zich in het openbaar laatdunkend uit te laten over de klager waardoor het vertrouwen dat patiënten in hem hebben kan worden geschaad.
Die situatie doet zich hier niet voor. Er is sprake van een professioneel verschil van mening, niet meer en niet minder.
Het tuchtcollege kan zich voorstellen dat de bedrijfsarts zich persoonlijk geraakt voelt door het gebruik van de bewoording ‘niet adequaat’, maar dit is niet op te vatten als onnodig laatdunkend of beschadigend. De mogelijkheid dat de bedrijfsarts financieel in zijn belangen wordt geschaad maakt nog niet dat hij als klachtgerechtigd in de zin van de wet BIG is aan te merken.
Het tuchtcollege verklaart de bedrijfsarts in de klacht niet ontvankelijk.
Uit het voorgaande volgt, dat klachten van artsen tegen collega-artsen bij het tuchtcollege slechts bij uitzondering ontvankelijk zijn. Niettemin komen dergelijke klachten met enige regelmaat voor. Het is van belang voor zowel de klager als de verweerder om na te gaan of een dergelijke klacht ontvankelijk is. Als een klacht niet ontvankelijk is, wordt aan een inhoudelijke beoordeling immers niet toegekomen. Het verdient overigens aanbeveling om in het geval van onvrede over het handelen van een collega-arts eerst het gesprek aan te gaan. Dit kan wellicht leiden tot een vergelijk en herstel van vertrouwen. Zowel de potentiële klager als de potentiële verweerder als de gezondheidszorg meer in het algemeen zijn meer gebaat bij een goed gesprek dan bij het voeren van procedures. Collegialiteit laat zich het best gelden buiten de rechtszaal!