Met het verkeerde been uit bad; een ongelukkig verlopen transfer bij een bevalling.
Een verloskundige begeleidt een patiënte bij de bevalling van haar tweede kind.
De patiënte heeft vooraf als bevalwens opgegeven; een bad bevalling, navelstreng laten uitkloppen en zo fysiologisch mogelijk (geen gezeur aan lijf/hoofd). Bij een zwangerschapsduur van 40 weken breken s ’nachts de vliezen en komen de weeën op gang. De verloskundige en de kraamverzorgster arriveren ter plaatse. In de ochtend gaat de patiënte in bad en start zij met persen. De verloskundige mag geen vaginaal toucher doen. In verband met een vermoede schouderdystocie besluit de verloskundige de patiënte van bad naar bed over te brengen. Tijdens het transfer komen de schouders van het kindje los en valt het op de grond. De verloskundige en de kraamverzorgster zijn (net) te laat om het kind op te vangen. In het ziekenhuis wordt bij het kind een schedelfractuur en een subduraal hematoom vastgesteld. De ouders stappen naar het Regionaal Tuchtcollege (RTG).
Het RTG neemt tot uitgangspunt dat er een noodzaak bestond om uit bad te gaan. Achteraf is niet meer vast te stellen of er met recht is uitgegaan van een schouderdystocie. Voor de beoordeling is dit volgens het RTG ook niet relevant. De maatstaf die het RTG aanlegt is terug te vinden in artikel 7:448 lid 2 BW. Die houdt in dat een zorgverlener de patiënte op duidelijke en begrijpelijke wijze dient in te lichten over de voorgenomen behandeling en zich hierbij laat leiden door hetgeen de patiënte redelijkerwijs dient te weten over de te verwachten gevolgen en risico’s van de behandeling, over alternatieven en over de vooruitzichten. Daarbij dient de zorgverlener zich ervan te vergewissen dat de patiënte het besprokene heeft begrepen.
Na het horen van partijen is het RTG van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verloskundige voldoende uitleg heeft gegeven over de noodzaak van de transfer van bad naar bed. Hierdoor heeft bij de patiënte een gevoel van paniek kunnen ontstaan. De verloskundige heeft zich bij de beslissing om de patiënte van bad naar bed te verplaatsen niet dan wel onvoldoende gerealiseerd dat enkel uit bad stappen (dan wel lopen naar het bed) reeds voldoende kon zijn om de baby geboren te laten worden. Zeker tegen de achtergrond dat het gaat om een tweede bevalling, waarbij het hoofdje reeds was geboren en de volgende wee tijdens de transfer te verwachten was, had de verloskundige zich meer bewust moeten zijn van de risico’s van het transport. Het had op de weg van de verloskundige gelegen in elk geval voldoende veiligheidsmaatregelen te treffen. De verloskundige heeft dit niet (voldoende) ingezien. Het RTG is van oordeel dat het de verloskundige tijdens de bevalling heeft ontbroken aan fysiologisch inzicht dat van wezenlijk belang is bij de beroepsuitoefening van een verloskundige. Ondanks getoond inzicht, zelfreflectie en verbetermaatregelen krijgt de verloskundige de maatregel van berisping opgelegd.
Deze uitspraak illustreert het spanningsveld tussen enerzijds de specifieke wensen van een patiënte ten aanzien van een bevalling en anderzijds de inspanningen die een verloskundige moet leveren om te voldoen aan het vereiste van goed hulpverlenerschap. De Leidraad van de NVOG/KNOV ‘Leidraad verloskundige zorg buiten richtlijnen’ geeft adviezen hoe met dit soort situaties (en misschien nog meer curieuze bevalwensen) kan worden omgegaan. Wat betreft de communicatie is er een stappenplan in de Leidraad opgenomen: a) exploratie van discrepantie in wensen en visie, b) het zoeken naar een oplossing met de vrouw, c) het zoeken naar een oplossing in overleg met andere zorgverleners en d) wat te doen als er geen simpele oplossing mogelijk is. Er wordt in de Leidraad gewezen op het belang van het goed documenteren van de wensen van de zwangere. Ook wordt aandacht besteed aan juridische aspecten zoals informed consent. De Leidraad geeft tenslotte aan dat een zorgverlener niet verantwoordelijk is voor een wel-overwogen keuze van een wilsbekwame zwangere. Wel is de zorgverlener verantwoordelijk voor een zorgvuldige procedure en de wijze van handelen, maar niet voor de uiteindelijke uitkomst. Hoe lastig de omstandigheden ook kunnen zijn, een verloskundige zorgverlener mag de zwangere nooit van hulp verstoken laten wanneer de zwangere vrouw een andere mening is toegedaan dan de zorgverlener. Evenmin mogen zij de vrouw medische hulp weigeren als zij zich op het laatste moment (of zelfs te laat) bedenkt. Opmerkelijk tenslotte is dat de eigen verantwoordelijkheid van de patiënte in deze uitspraak nergens tot uitdrukking komt, noch bij de beoordeling van de klacht noch bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel. Een zorgverlener kan nu eenmaal geen ijzer met handen breken, maar moet in dit soort situaties kennelijk heel erg flexibel zijn.