Home Q&A Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza)

KBS

Q&A Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza)

Op 1 januari 2022 treedt de Wet toetreding zorgaanbieders (‘Wtza’) in werking, tezamen met het Uitvoeringsbesluit Wtza, de Uitvoeringsregeling Wtza en de Aanpassingswet Wtza (‘AWtza’).

Met de (A)Wtza krijgen (jeugd)zorgaanbieders te maken met nieuwe toetredingsregels. Daarnaast worden voor zorgaanbieders voorschriften voor de bestuursstructuur (intern toezicht), financiële bedrijfsvoering, jaarverantwoording en het gebruik van financiële derivaten geïntroduceerd.

In deze Q&A worden de nieuwe regels toegelicht, aan de hand van 40 vragen en antwoorden. De vragen en antwoorden zijn hieronder per thema weergegeven.

Heeft u een andere vraag over de (A)Wtza? Neemt u gerust contact met ons op.

ALGEMEEN

MELDPLICHT

VERGUNNINGPLICHT

BESTUURSSTRUCTUUR

FINANCIËLE BEDRIJFSVOERING, DERIVATEN EN JAARVERANTWOORDING


ALGEMEEN

Wat houden de Wtza, het Uitvoeringsbesluit Wtza, de Uitvoeringsregeling Wtza en de Aanpassingswet Wtza in?
De Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) geeft nieuwe toetredingsregels voor zorgaanbieders. Voor (bepaalde categorieën) zorgaanbieders gaat een meldplicht en een vergunningplicht gelden. Verder worden er voor zorgaanbieders (nadere) voorschriften voor het intern toezicht en de jaarverantwoording geïntroduceerd. De nieuwe regels zijn neergelegd in de Wtza en verder uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit Wtza en de Uitvoeringsregeling Wtza. De Aanpassingswet Wtza (‘AWtza’) bevat technische wijzigingen als gevolg van de Wtza maar bevat ook een aantal inhoudelijke wijzigingen. De AWtza regelt bijvoorbeeld ook de meldplicht voor jeugdhulpaanbieders in de Jeugdwet.

Met de nieuwe toetredingsregels is primair beoogd om de zorgkwaliteit te verbeteren. Daarnaast zorgen de regels voor een betere bewustwording van startende aanbieders. Door te voldoen aan de eisen van de Wtza laat een aanbieder zien dat hij staat voor goede zorg, dat hij transparant wil zijn naar alle betrokkenen en dat hij daarop kan worden aangesproken.

Vervangt de Wtza de WTZi of blijft de WTZi bestaan?
De nieuwe Wtza-vergunning vervangt het systeem van de WTZi-toelating. De Wtza komt in de plaats van de toelatingsparagraaf in de WTZi (en delen van het Uitvoeringsbesluit WTZi). Andere onderdelen van de WTZi blijven behouden, zoals het verbod van een winstoogmerk en de verplichting tot het doen van een mededeling aan het College sanering zorginstellingen in geval het voornemen bestaat om (delen van) gebouwen of terreinen blijven niet meer voor de zorginstelling te gebruiken.

Welke aanbieders vallen (niet) onder de reikwijdte van de Wtza?
De Wtza geeft in algemene zin regels voor zorgaanbieders als bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz). In de Wtza en het Uitvoeringsbesluit Wtza is geregeld welke verplichting voor welke (categorieën) zorgaanbieders geldt en welke (categorieën) zorgaanbieders daarvan zijn uitgezonderd. Het is dus voor elke (nieuwe en bestaande) zorgaanbieder van belang om vast te stellen welke regels op hen van toepassing zijn en per wanneer. Voor bestaande zorgaanbieders gelden ook overgangstermijnen.

Aanbieders van jeugdhulp vallen niet onder de Wtza. Wel is de meldplicht uit de Wtza ook via de Aanpassingswet Wtza opgenomen in de Jeugdwet. Voor jeugdhulpaanbieders die ook zorg op grond van de Zorgverzekeringswet en/of Wet langdurige zorg verlenen geldt dat de Wtza wel op hen van toepassing is.

De Wtza is niet van toepassing op aanbieders die uitsluitend maatschappelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verlenen. Maatschappelijke ondersteuning is namelijk geen zorg als bedoeld bij of krachtens de Wkkgz.

Wanneer treedt de Wtza in werking? Gelden er overgangsperioden?
De Wtza treedt op 1 januari 2022 in werking, tezamen met het bijbehorende Uitvoeringsbesluit Wtza, de Uitvoeringsregeling Wtza en de Aanpassingswet Wtza. Dit betekent bijvoorbeeld dat nieuwe zorgaanbieders zich vanaf 1 januari 2022 eerst moeten melden en een vergunning dienen aan te vragen voordat zij zorg mogen gaan verlenen, tenzij zij van deze verplichtingen zijn uitgezonderd.

Voor bestaande zorgaanbieders gelden er twee belangrijke overgangsperioden. Zij dienen zich binnen zes maanden te melden nadat de Wtza in werking is getreden. Voor bestaande zorgaanbieders die nog niet beschikken over een toelatingsvergunning en onder de vergunningsplicht vallen, geldt een overgangsperiode van twee jaar.

Welke instanties houdt toezicht op naleving van de (A)Wtza?
De IGJ houdt toezicht op naleving van de meldplicht, vergunningplicht en de voorschriften die aan de bestuursstructuur worden gesteld. De NZa zal toezicht houden op naleving van de transparantie-eisen die worden gesteld aan de financiële bedrijfsvoering, de aanlevering van de jaarverantwoording, de voorwaarden voor het aantrekken van derivaten en het verbod op winstoogmerk. In de AWtza is in dit verband geregeld dat een aantal toezichttaken wordt overgeheveld van de IGJ naar de NZa.

Dienen door de komst van de Wtza statuten en/of reglementen te worden aangepast?
De statuten van zorgaanbieders-rechtspersonen dienen in overeenstemming te zijn met de voorschriften van de Wtza. Dit zal hoofdzakelijk gelden voor de voorschriften van de Wtza en het Uitvoeringsbesluit ten aanzien van de bestuursstructuur (intern toezicht). Het kan dus zijn dat bestaande statuten (en eventuele verdere interne reglementen) in lijn met deze voorschriften dienen te worden gebracht. Zorgaanbieders zonder rechtspersoonlijkheid (zoals een maatschap of eenmanszaak) dienen op andere wijze schriftelijk vast te leggen op welke wijze zij aan de voorschriften ten aanzien van de bestuursstructuur (intern toezicht) voldoen.

MELDPLICHT

Wat houdt de meldplicht in?
De Wtza voorziet in een meldplicht voor nieuwe zorgaanbieders als bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De meldplicht voor jeugdhulpaanbieders is geregeld in de Jeugdwet. Uitzonderingen op de meldplicht zijn geregeld in het Uitvoeringsbesluit Wtza respectievelijk het Besluit Jeugdwet.

Het doel van de meldplicht is om het risicotoezicht op nieuwe zorg- en jeugdhulpaanbieders effectiever vorm te geven en om te waarborgen dat een nieuwe aanbieder vooraf kennis heeft genomen van de eisen die gelden vanaf het moment waarop hij zorg gaat verlenen. Om zich rechtsgeldig te melden moeten nieuwe zorg- en jeugdhulpaanbieders een vragenlijst invullen met daarin vragen over de organisatie van de aanbieder en de eisen betreffende de kwaliteit van zorg. De melding kan door de IGJ worden gebruikt bij het uitoefenen van toezicht.

Voor welke zorg- en jeugdhulpaanbieders geldt de meldplicht (niet)?
Voor zorgaanbieders die zorg (doen) verlenen als bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz) geldt de meldplicht op grond van de Wtza. Onder de meldplicht vallen instellingen en solistisch werkende zorgverleners. Ook wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en onderaannemers.

Bepaalde categorieën van zorgaanbieders zijn uitgezonderd van de meldplicht. De voornaamste reden hiervoor is dat sommige zorgaanbieders al op een andere wijze in beeld zijn bij de IGJ, bijvoorbeeld doordat zij via andere zorgwetgeving al zijn aangewezen op een vergunning. Uitgezonderd zijn momenteel de volgende (categorieën) zorgaanbieders:
– abortusklinieken;
– apotheken;
– de militaire geneeskundige dienst;
– regionale Ambulancevoorzieningen;
– Sanquin;
– GGD en gemeenten die zelf jeugdgezondheidszorg of ouderengezondheidszorg op grond van de Wet publieke gezondheid leveren;
– justitiële inrichtingen en instellingen;
– zorgaanbieders die uitsluitend ondersteunende werkzaamheden verrichten zoals vervoer, schoonmaak, het verstrekken van eten, drinken en kleding en het leveren van bepaalde roerende voorzieningen of mobiliteitshulpmiddelen;
– bevolkingsonderzoek;
– weefselinstellingen.

Verder zijn ook zorgaanbieders die reeds in het Landelijk Register Zorgaanbieders (LRZa) zijn vermeld en de zorgaanbieders die tijdig hun financiële jaarstukken over 2021 openbaar hebben gemaakt uitgezonderd van de meldplicht.

Voor jeugdhulpaanbieders is de meldplicht met de AWtza vastgelegd in de Jeugdwet. Uitzonderingen op de meldplicht zijn geregeld in het Besluit Jeugdwet. De meldplicht geldt niet voor gemeenten en jeugdhulpaanbieders die uitsluitend het vervoeren van jeugdigen verzorgen. Daarnaast zijn bestaande jeugdhulpaanbieders uitgezonderd van de meldplicht indien zij tijdig de financiële jaarstukken over 2021 hebben ingediend dan wel daarvoor tijdig uitstel hebben aangevraagd.

Als een zorgaanbieder uitsluitend maatschappelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verleent, geldt de meldplicht niet.

Is de meldplicht van toepassing op hoofd- en onderaannemers?
Bij de meldplicht wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en onderaannemers. De wetgever heeft van belang geacht dat zorgaanbieders in beeld zijn bij de IGJ, ongeacht of zij als hoofd- of onderaannemer zorg verlenen.

Wanneer moet de melding worden gedaan?
De melding dient niet eerder dan drie maanden voorafgaand aan de start van de zorgverlening plaats te vinden. Nieuwe zorg- en jeugdhulpaanbieders die na 1 januari 2022 starten met het verlenen van zorg moeten zich aldus binnen drie maanden vóór de start van zorg-/hulpverlening melden. Melding kan ook vrijwillig vóór 1 januari 2022 plaatsvinden via www.meldennieuwezorgaanbieders.nl. Een dergelijke vrijwillige melding wordt beschouwd als het doen van een formele melding.

Waar en hoe moet de melding worden gedaan?
De melding dient elektronisch te worden gedaan bij het CIBG, met behulp van het formulier op de website www.toetredingzorgaanbieders.nl. Het volledig ingevulde formulier en de bijbehorende stukken kunnen ook per post naar het CIGB worden toegezonden. Tot 1 januari 2022 kan de melding worden gedaan via www.meldennieuwezorgaanbieders.nl.

De gegevens die bij de melding dienen te worden verstrekt, hebben in algemene zin betrekking op de aard van de te verlenen zorg, de personele en materiële organisatorische inrichting en voorwaarden betreffende de kwaliteit van zorg. Welke gegevens door een zorg- of jeugdhulpaanbieder dienen te worden verstrekt, kan per categorie van aanbieder verschillen.

Moet twee keer worden voldaan aan de meldplicht als een aanbieder zowel Wkkgz-zorg als jeugdhulp verleent?
Bij de meldplicht wordt onderscheid gemaakt tussen zorgaanbieders en jeugdhulpaanbieders. Zorgaanbieders dienen zich in principe te melden op grond van de Wtza en jeugdhulpaanbieders op grond van de Jeugdwet, tenzij zij zijn uitgezonderd.

Een zorgaanbieder die reeds melding heeft gedaan aan het CIBG en vervolgens ook jeugdhulp gaat verlenen, dient een separate melding te doen voor de beoogde jeugdhulpverlening. Aan de meldplicht op grond van de Jeugdwet is dus niet voldaan door een eerdere melding in de hoedanigheid van zorgaanbieder (in de zin van de Wkkgz). Dit is anders indien de aanbieder bij de eerdere melding ook al jeugdhulp verleende en bij die melding zich reeds als zorgaanbieder én als jeugdhulpaanbieder heeft gemeld.

Wat is de sanctie als niet of te laat wordt gemeld?
Voor het handhaven van de meldplicht heeft de IGJ de bevoegdheid om een boete op te leggen aan de zorgaanbieder die zonder voorafgaande melding met de zorgverlening is gestart. De boete bedraagt maximaal € 21.750,- (gekoppeld aan de vierde boetecategorie in de zin van het Wetboek van Strafrecht). Boetes die de IGJ oplegt, worden gepubliceerd.

VERGUNNINGPLICHT

Wat houdt de vergunningplicht in?
De Wtza-vergunning vervangt het systeem van de WTZi-toelating. Deze vergunning legt meer nadruk op de kwaliteit van zorg en laat zorgaanbieders niet meer automatisch (‘van rechtswege’) toe. Daarbij zijn er ook meer mogelijkheden tot weigering en intrekking van een vergunning. Zorginstellingen worden bij het aanvragen van de vergunning niet alleen getoetst op een transparante en ordelijke bestuursstructuur en bedrijfsvoering, maar ook op de aanwezige voorwaarden voor een goede kwaliteit van zorg.

Welke zorgaanbieders dienen over een Wtza-vergunning te beschikken?
De vergunningsplicht geldt voor:

  • instellingen die medisch specialistische zorg (doen) verlenen;
  • instellingen met meer dan tien zorgverleners zorg of een andere dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet verleent of doet verlenen.

De verplichting tot het hebben van een toelatingsvergunning geldt niet meer alleen voor instellingen die verzekerde zorg leveren, zoals onder de WTZi nog het geval is. Ook instellingen die onverzekerde zorg (doen) verlenen dienen te beschikken over een toelatingsvergunning.

De vergunningplicht geldt alleen voor instellingen, niet voor solistisch werkende zorgverleners. Dit is een verschil ten opzichte van de meldplicht die op zowel instellingen als solisten van toepassing is.

Op grond van het Uitvoeringsbesluit Wtza geldt de vergunningplicht niet voor de volgende categorieën zorgaanbieders:

  • abortusklinieken;
  • de militair geneeskundige dienst;
  • regionale Ambulancevoorzieningen;
  • justitiële inrichtingen en instellingen;
  • zorgaanbieders die uitsluitend hulpmiddelenzorg leveren, ondersteunende werkzaamheden verrichten zoals vervoer, schoonmaak en het leveren van bepaalde roerende voorzieningen of mobiliteitshulpmiddelen.

Verder geldt de vergunningplicht niet voor onderaannemers, tenzij de hoofdaannemer een zogenaamde ‘lege huls’ is. Daarvan is sprake als een instelling geen enkele zorg verleent en alle zorgverlening heeft uitbesteed.

Wie tellen mee als ‘zorgverlener’ voor het bepalen van de grens van tien zorgverleners?

Uit de Memorie van Toelichting bij de Wtza volgt dat met zorgverleners wordt gedoeld op betaalde krachten, ongeacht de juridische basis en ongeacht het aantal uur waarvoor iemand wordt ingezet.

In de MvT is het volgende vermeld:

“Nu in het criterium wordt gesproken van zorgverleners, is duidelijk dat gedoeld wordt op een natuurlijk persoon die beroepsmatig zorg verleent (dus niet als mantelzorger of vrijwilliger). Het gaat dus om betaalde krachten. De juridische basis waarop de personen zijn ingeschakeld, is hierbij niet van belang. Het kan dus gaan om personen die in dienstverband of op een andere juridische basis persoonlijk in opdracht van een instelling werken. Ook voor de uitleg van het begrip zorgverlener wordt dus aangesloten bij de Wkkgz.

Het begrip omvat zowel zgn. BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren als andere personen die beroepsmatig zorg verlenen. De personen hoeven niet full time zorg te verlenen: ook deeltijders tellen mee. In geval van uitbesteding van de zorg aan een andere organisatie, wordt ook het aantal personen meegeteld dat, werkzaam bij die andere organisatie, in het kader van die uitbesteding aan de cliënten van de instelling zorg verleent. Doktersassistenten, praktijkondersteuners of testassistenten tellen ook mee, voor zover zij zorg of een andere dienst verlenen als omschreven bij of krachtens de Wlz of de Zvw.

Indien geen sprake is van een organisatorisch verband, maar slechts van een netwerk van meer dan tien zorgaanbieders die ieder voor zich zelfstandig zorg verlenen, dan worden deze zorgaanbieders niet bij elkaar opgeteld. Evenmin telt mee een zorgaanbieder die uitsluitend door een andere zorgaanbieder om advies wordt gevraagd en niet zelf de betreffende zorg verleent.

Geldt de vergunningplicht voor hoofd- en onderaannemers?

Anders dan de meldplicht, geldt de vergunningsplicht alleen voor hoofdaannemers. Uitzondering hierop is de situatie waarin de hoofdaannemer zelf geen zorg verleent en uitsluitend zorg doet verlenen. In dat geval is sprake van een zogenaamde ‘lege huls’ en dienen zowel hoofdaannemer als onderaannemer een vergunning aan te vragen.

Wat als een zorgaanbieder al beschikt over een WTZi-toelating of niet over een WTZi-toelating hoeft te beschikken?

Voor zorginstellingen die nu al beschikken over een WTZi-toelating geldt dat deze WTZi-toelating van rechtswege wordt omgezet in een Wtza-vergunning. Dit geldt echter niet voor bestaande zorginstellingen die op grond van de WTZi van rechtswege zijn toegelaten of onder de WTZi niet over een toelating hoeven te beschikken, maar onder de Wtza wel over een vergunning dienen te beschikken. Deze groep zorginstellingen dient binnen twee jaar een Wtza-vergunning aan te vragen, dus voor 1 januari 2024. Dit geldt bijvoorbeeld voor huisartsenpraktijken (met meer dan tien zorgverleners) die onder de WTZi van rechtswege zijn toegelaten.

Hoe moet de vergunning worden aangevraagd?

De aanvraag voor een toelatingsvergunning wordt gedaan bij het CIBG en dient elektronisch te worden aangeleverd via www.toetredingzorgaanbieders.nl of per post.

Wanneer moet een vergunning worden aangevraagd?

Nieuwe zorgaanbieders die na 1 januari 2022 starten met het verlenen van zorg dienen de vergunning aan te vragen voorafgaand aan de aanvang van de zorgverlening. Voor bestaande zorgaanbieders die per 1 januari 2022 over een WTZi-toelating beschikken, geldt dat hun WTZi-toelating van rechtswege in een toetredingsvergunning wordt omgezet.

Zorgaanbieders die zorg (doen) verlenen op grond van de Wet langdurige zorg en/of de Zorgverzekeringswet en op enig moment na 1 januari 2022 alsnog het aantal van tien zorgverleners overschrijden en daardoor over een toelatingsvergunning dienen te beschikken, dienen binnen zes maanden na de overschrijding een vergunning aan te vragen.

Kan al vóór 1 januari 2022 een Wtza-vergunning worden aangevraagd?

Tot 1 januari 2022 kan door een zorginstelling een WTZi-toelating worden aangevraagd, via www.toetredingzoraanbieders.nl. Als de zorginstelling onder de Wtza vergunningplichtig is, wordt de WTZi-toelating automatisch omgezet naar een Wtza-vergunning.

Wanneer kan een vergunning worden geweigerd?

Een aanvraag voor een toelatingsvergunning kan allereerst worden geweigerd indien niet alle vereiste gegevens en stukken zijn aangeleverd.

Ook kan de aanvraag worden geweigerd indien niet aannemelijk is dat is of zal worden voldaan aan -voor zover van toepassing- de vereisten die worden gesteld aan de bestuursstructuur (intern toezicht) en bepaalde voorschriften van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (Wmcz 2018). Het gaat hierbij om voorschriften ten aanzien van het verlenen van goede zorg (Wkkgz), de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van zorg (Wkkgz), financiële bedrijfsvoering (Wmg), een financieel gescheiden en ordelijke en controleerbare administratie (Wmg), rechtmatige declareren (Wmg) en de eis van een cliëntenraad (Wmcz 2018).

Verder kunnen het niet overleggen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de uitkomsten van een onderzoek op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen reden zijn om een vergunning te weigeren.

In de Wtza is ook bepaald dat een vergunning kan worden geweigerd indien de zorgaanbieder behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van zorgaanbieders en de aanbieder niet voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden met betrekking tot de bij die maatregel aangewezen kwaliteitsstandaard als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, van de Zorgverzekeringswet. Laatstgenoemde bepaling is echter komen te vervallen. Dat laat onverlet dat kwaliteitsstandaarden ook onderdeel zijn van de verplichting om kwalitatief goede zorg te verlenen, als bedoeld in de Wkkgz.

Wanneer kan een vergunning worden ingetrokken?

Een vergunning kan worden ingetrokken in de gevallen waarin een vergunning ook kan worden geweigerd (zie antwoord op vraag 20). In aanvulling daarop kan een vergunning ook in de volgende gevallen worden ingetrokken:

  • de instelling heeft bij de aanvraag onjuiste gegevens verstrekt, terwijl op grond van de juiste gegevens de Wtza-vergunning zou zijn geweigerd;
  • de instelling heeft gedurende een jaar de zorg waarvoor een Wtza-vergunning verplicht is niet verleend of doen verlenen;
  • de instelling houdt op te bestaan of wijzigt diens bestuursstructuur aanzienlijk.

Wat zijn de sancties als een instelling zorg verleent zonder vergunning?

Als niet aan de vergunningplicht wordt voldaan kan een bestuurlijke boete worden opgelegd van € 87.000,-. Boetes van de IGJ worden bovendien gepubliceerd. Verder is de Minister voor Medische Zorg bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom om de zorginstelling te dwingen alsnog aan een vergunning aan te vragen. Reeds verleende vergunningen kunnen worden ingetrokken.

Wat zijn de kosten van een vergunningaanvraag?

De kosten van het aanvragen van een toelatingsvergunning bedragen € 725,-. Bestaande zorgaanbieders die van rechtswege beschikken over een WTZi-toelating en bestaande zorgaanbieders die onder de WTZi niet over toelating hoefde te beschikken, hoeven niet te betalen voor het aanvragen van een toelatingsvergunning.

BESTUURSSTRUCTUUR

Wat houden de vereisten voor de bestuursstructuur in?
Een instelling die over een Wtza-vergunning dient te beschikken moet op grond van de Wtza een onafhankelijke interne toezichthouder aanstellen, tenzij een instelling van deze verplichting is uitgezonderd.

Goed en effectief intern toezicht verbetert de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg is de gedachte. Daarbij versterken aanvullende eisen de positie van de interne toezichthouder. De interne toezichthouder staat de dagelijkse of algemene leiding met raad bij en is een belangrijke spiegel.

In het Uitvoeringsbesluit Wtza zijn nadere eisen gesteld ten aanzien van de samenstelling van de interne toezichthouder, de wijze waarop de instelling de onafhankelijke taakvervulling door de interne toezichthouder borgt, naar welke belangen de interen toezichthouder zich dient te richten bij de vervulling van zijn taak en de wijze waarop de instelling de interne toezichthouder informatie verschaft.

Voor welke instellingen gelden de vereisten voor onafhankelijke intern toezicht (niet)?
Zorgaanbieders die moeten beschikken over een toelatingsvergunning zijn verplicht om ook te voldoen aan de eisen die de Wtza stelt aan de bestuursstructuur van de instelling, met uitzondering van de volgende categorieën:
– zorgaanbieders die zijn uitgezonderd van de vergunningplicht;
– academische ziekenhuizen;
– instellingen die zijn aangewezen als private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden op grond van de Wet forensische zorg;
– particuliere inrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
– instellingen waar cliënten verblijven waarvan de zorg uitsluitend wordt bekostigd uit een pgb, indien de meerderheid van de zeggenschap in de dagelijkse of algemene leiding van die instelling is belegd bij de cliënten die in die instelling verblijven, hun wettelijke vertegenwoordigers of bloed- of aanverwanten (ouderinitiatieven);
– instellingen die in de regel met tien of minder zorgverleners zorg verlenen of doen verlenen;
– instellingen waarin cliënten niet gedurende ten minste een etmaal kunnen verblijven en die in de regel met vijfentwintig of minder zorgverleners zorg of een andere dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet (doen) verlenen indien geen sprake is van medisch specialistische zorg of persoonlijke verzorging, begeleiding of verpleging.

Op grond van het bestaande Uitvoeringsbesluit WTZi geldt reeds voor toegelaten instellingen de verplichting om een interne toezichthouder aan te stellen. Met de komst van de Wtza gaat deze verplichting echter gelden voor een grotere groep aan zorgaanbieders. Bovendien gelden er nadere vereisten, zoals uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit Wtza.

Is de rechtsvorm van de zorginstelling van belang voor het vereiste van een onafhankelijke interne toezichthouder?
De verplichting tot het instellen van een onafhankelijke interne toezichthouder geldt voor alle zorginstellingen die over een Wtza-vergunning dienen te beschikken. De rechtsvorm van de zorginstelling is daarbij niet van belang. Zowel bij een rechtspersoon als bij een niet-rechtspersoon (zoals een maatschap of eenmanszaak) moet uit een schriftelijke regeling blijken dat aan de eisen die zijn gesteld aan de interne toezichthouder is voldaan. Bij rechtspersonen zijn hiervoor de statuten aangewezen.

De term interne toezichthouder wordt in de Wtza breed opgevat. De benaming van het toezichthoudend orgaan is daarbij niet bepalend. Een raad van commissarissen of een raad van toezicht kunnen gelden als onafhankelijke interne toezichthouder als bedoeld in de Wtza.

Welke (nieuwe) eisen worden gesteld aan de onafhankelijke interne toezichthouder?
De eisen die in artikel 3 lid 1 Wtza aan de bestuursstructuur van een zorginstelling worden gesteld, gelden ook op grond van de WTZi. Deze eisen zijn als volgt:
– geen persoon kan tegelijk deel uitmaken van de interne toezichthouder en de dagelijkse of algemene leiding;
– de interne toezichthouder is zodanig samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren;
– de instelling legt inzichtelijk de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder en de dagelijkse of algemene leiding vast, alsmede de wijze waarop interne conflicten tussen de interne toezichthouder en de dagelijkse of algemene leiding worden geregeld.

Het eerste vereiste dat een intern toezichthouder geen onderdeel kan uitmaken van de dagelijkse en algemene leiding, betekent dat het monistische bestuursmodel (one-tier-board) (waarbij toezichthouders en directie één bestuur vormen) voor de zorginstelling-rechtspersonen die aan deze verplichting moeten voldoen niet is toegestaan.

In het Uitvoeringsbesluit Wtza zijn de eisen verder uitgewerkt. In het kort komen deze eisen op het volgende neer:
– de interne toezichthouder dient zich bij de vervulling van zijn taak te richten naar het belang van de instelling, het te behartigen maatschappelijke belang en het belang van de betrokken belanghebbenden (zoals werknemers en cliënten). Met het maatschappelijk belang wordt gedoeld op de belangen van kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de door de instelling geleverde zorg. Dit vereiste is ingegeven door het uitgangspunt van het toezichtkader ‘goed bestuur’ van de IGJ en de NZa;
– de interne toezichthouder bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. Een natuurlijk persoon is ten hoogste vier jaar lid, met eenmaal ten hoogste vier jaar verlenging. Het is niet toegestaan dat dezelfde persoon in totaal langer dan acht jaar intern toezichthouder is van de instelling;
– de zorgaanbieder is verplicht de interne toezichthouder tijdig (en desgevraagd schriftelijk) de voor de uitoefening van diens taak benodigde gegevens te verschaffen. Ook wordt ten minste een keer per jaar de interne toezichthouder schriftelijk op de hoogte gesteld van in ieder geval de hoofdlijnen van het strategisch beleid, de algemene en financiële risico’s en het beheers- en controlesysteem van de instelling;
– de zorgaanbieder is verplicht ervoor zorg dragen dat de interne toezichthouder een profielschets opstelt voor de leden van de interne toezichthouder.
– er zijn nadere eisen om financiële, personele en/of familiale belangenverstrengeling te voorkomen.

Hoe dient de toepassing van de vereisten te worden vastgelegd?
Zorginstellingen dienen schriftelijk vast te leggen op welke wijze zij voldoen aan de eisen die in de Wtza en het Uitvoeringsbesluit Wtza aan de bestuursstructuur worden gesteld.

Net als bij de WTZi verschilt de wijze waarop dit schriftelijk moet worden vastgelegd per categorie van zorgaanbieders. Voor rechtspersonen geldt dat dit in de statuten moet worden vastgelegd. Voor andere instellingen die niet vanuit een rechtspersoon worden geëxploiteerd (zoals een eenmanszaak of maatschap) geldt dat dit op andere wijze schriftelijk dient te worden vastgelegd.

Hoe wordt er voldaan aan de vereisten van intern toezicht in geval van een concernstructuur?
Naar aanleiding van de consultatieronde over het Uitvoeringsbesluit Wtza heeft de wetgever besloten om de term ‘getrapt toezicht’ in de Nota van Toelichting bij het Uitvoeringsbesluit Wtza te schrappen. Daarbij is vermeld dat de bedoeling niettemin hetzelfde blijft, met de volgende toelichting:
“In het algemeen geldt dat de dagelijkse of algemene leiding er ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wtza Zorg voor moet dragen dat er een interne toezichthouder is die toezicht houdt op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en de algemene gang van zaken binnen de instelling; dit betekent dat de zorgaanbieder de interne toezichthouder in staat moet stellen zijn taken zo goed mogelijk uit te voeren. De interne toezichthouder moet daarbij rechtstreeks toezicht kunnen houden op het niveau waar de voor de instelling belangrijke beleidsbeslissingen kunnen worden genomen. Dit is tevens in het algemeen deel van de toelichting in hoofdstuk 2, paragraaf 3, verduidelijkt.”

Uitgangspunt van de wetgever is aldus dat de interne toezichthouder rechtstreeks toezicht moet kunnen houden op het niveau waar de voor de instelling belangrijke beleidsbeslissingen kunnen worden genomen. Gelet hierop is de vraag of een toezichthoudend orgaan van een moedervennootschap of van een andere rechtspersoon, toezicht mag/kan houden op de dagelijkse en algemene leiding van een dochtervennootschap van waaruit de zorgactiviteiten worden geëxploiteerd. Het is (momenteel) niet geheel duidelijk of een dergelijke vorm van indirect/getrapt toezicht is toegestaan. Op het eerste gezicht lijkt dit niet het geval, gelet op het vereiste van rechtstreeks toezicht.

Per wanneer dienen zorgaanbieders aan de eisen van intern toezicht te voldoen?
Bestaande zorgaanbieders die beschikken over een WTZi-toelating, moeten per 1 januari 2022 voldoen aan de eisen die in de Wtza worden gesteld aan de interne toezichthouder. Dit is anders voor bestaande zorgaanbieders die van rechtswege beschikken over een WTZi-toelating of niet in het bezit hoeven te zijn van een WTZi-toelating. Deze zorgaanbieders moeten op het moment van aanvraag van de Wtza-vergunning (voor 1 januari 2024) voldoen aan de eisen voor intern toezicht.

Wat zijn de sancties indien niet wordt voldaan aan de vereisten voor intern toezicht?
De Minister voor Medische Zorg is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom. De instelling kan daarmee worden verplicht om alsnog aan de eisen omtrent intern toezicht te voldoen. Ook kan een toelatingsvergunning worden geweigerd of ingetrokken indien niet aan de eisen omtrent intern toezicht wordt voldaan.

FINANCIËLE BEDRIJFSVOERING, DERIVATEN EN JAARVERANTWOORDING

Wat houden de vereisten voor de financiële bedrijfsvoering, derivaten en jaarverantwoording in?
In de AWtza wordt een aantal transparantieverplichtingen overgeheveld van de Wet toelating zorginstellingen (‘Wtzi’) naar de Wet marktordening gezondheidszorg (‘Wmg’). Op grond van de Awtza worden artikelen 40a en 40b toegevoegd aan de Wmg. Bij en krachtens deze artikelen worden eisen gesteld aan de transparantie van de financiële bedrijfsvoering, het gebruik van derivaten en de jaarverantwoording.

Met deze voorschriften wordt kort gezegd het volgende beoogd:
– het borgen van de publieke belangen bij zorgaanbieders die zorg verlenen met collectieve middelen;
– het tegengaan van speculatief gebruik van derivaten;
– het afleggen van maatschappelijke verantwoording over de besteding van collectieve middelen.

Voor welke zorgaanbieders gelden de vereisten voor de financiële bedrijfsvoering, derivaten en jaarverantwoording (niet)?
De vereisten voor een transparante financiële bedrijfsvoering, het gebruik van derivaten en het afleggen van de jaarverantwoording gaan gelden voor alle Wmg-zorgaanbieders. Kleine zorgaanbieders of onderaannemers zijn niet als zodanig uitgezonderd.

Wel zijn de volgende categorieën zorgaanbieders uitgezonderd:
– zorgaanbieders die uitsluitend zorg verlenen die niet wordt gefinancierd vanuit de Zvw, Wlz of VWS-subsidie;
– zorgaanbieders zorg verlenen die wordt gefinancierd vanuit de Zvw of Wlz, maar uitsluitend ondersteunende werkzaamheden verrichten (onder andere: vervoer, schoonmaak, catering);
– factureringsbedrijven;
– natuurlijke personen die geen zorg doen verlenen, zoals werknemers en zzp’ers;
– individuele maten en vennoten die zorg doen verlenen in het kader van een maatschap of vennootschap.

Dit zijn alle natuurlijke personen of rechtspersonen die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen of tarieven in rekening brengen namens, ten behoeve van of in verband met het verlenen van zorg (factureringsbedrijven). De doelgroep van de jaarverantwoordingsplicht is dus ruimer dan bij de vergunningplicht.

Welke eisen worden aan de financiële bedrijfsvoering gesteld?
In de Wmg en de Regeling openbare jaarverantwoording Wmg is een aantal verplichtingen opgenomen voor zorgaanbieders die zijn gericht op de transparantie van de financiële bedrijfsvoering, het gebruik van derivaten en het afleggen van de jaarverantwoording. Daarbij gaat het op hoofdlijnen om de volgende voorschriften:
– de zorgaanbieder draagt zorg voor een eenduidige verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de financiële bedrijfsvoering en legt die verdeling schriftelijk vast;
– de zorgaanbieder onderscheidt in ieder geval in financiële zin zijn activiteiten op het gebied van de zorgverlening van zijn andere beroeps of bedrijfsmatige activiteiten;
– in de financiële administratie van de zorgaanbieder zijn ontvangsten, betalingen en de aangetrokken financiële derivaten traceerbaar naar bron en bestemming en is duidelijk wie op welk moment welke verplichtingen voor of namens de zorgaanbieder is aangegaan.

Welke eisen worden aan het gebruik van financiële derivaten gesteld?
De regels voor zorgaanbieders over het gebruik van financiële derivaten zijn uitgewerkt in de Regeling financiële derivaten Wmg. Deze regeling omvat voorschriften met betrekking tot het aantrekken van derivaten en de inhoud daarvan. Een zorgaanbieder dient te beschikken over een treasurystatuut en mag een derivaat alleen aantrekken bij een financiële instelling met een A-rating. Verder zijn voorschriften gesteld aan de doeleinden en voorwaarden voor het aantrekken van een derivaat en de inhoud van de financiële derivaten en overeenkomsten.

Welke eisen worden aan de jaarverantwoording gesteld?
De eisen voor de jaarverantwoording vanaf verslagjaar 2022 zijn uitgewerkt in de Regeling openbare jaarverantwoording Wmg. De voorschriften hebben betrekking op de financiële verantwoording, de informatie die bij de financiële verantwoording dient te worden gevoegd (controleverklaring van een RA- of AA-accountant, overige gegevens vergelijkbaar met art. 2:392 BW, bestuursverslag en verslag van de interne toezichthouder), overige informatie over de bedrijfsvoering (vragenlijst met basisindicatoren conform bijlage 4) en de wijze van openbaarmaking. De aard en omvang van de financiële jaarverantwoording hangt af van (met name) de omvang van een zorgaanbieder. Aan de hand van de Regeling openbare jaarverantwoording Wmg kan worden bepaald welke voorschriften in een concreet geval van toepassing zijn.

Vanaf wanneer dient aan de vereisten voor de jaarverantwoording te worden voldaan?
Artikel 40a en 40b Wmg treden per 1 januari 2022 in werking. Dit brengt echter niet met zich mee dat alle zorgaanbieders die verplicht zijn een jaarverantwoording af te leggen zich over het boekjaar 2022 volgens de eisen van de Wmg dienen te verantwoorden.

Voor zorgaanbieders die op grond van de WTZi niet verplicht zijn een jaarverantwoording af te leggen, maar dat na per 1 januari 2022 op grond van de Wmg wel worden, geldt een overgangsregeling via het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer Wmg. Dit zijn bijvoorbeeld eerstelijns zorgaanbieders en onderaannemers. Deze categorie zorgaanbieders dient zich voor 1 juni 2023 te verantwoorden over het boekjaar 2022.

Zorgaanbieders die momenteel op grond van de WTZi al wel een jaarverantwoording dienen af te leggen, geldt dat zij zich wel voor 1 juni 2022 over boekjaar 2021 dienen te verantwoorden. Ook voor hen geldt een overgangsregeling. In de Regeling openbare jaarverantwoording Wmg is bepaald dat deze zorgaanbieders zich over het jaar 2021 moeten verantwoorden volgens de (oude) regeling die gold voor 1 januari 2022, zijnde de Regeling verslaggeving WTZi.

Wat zijn de sancties als niet aan de vereisten voor de transparante financiële bedrijfsvoering of de jaarverantwoording wordt voldaan?
Op grond van de Wmg is de NZa onder meer bevoegd tot het geven van een aanwijzing, een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. Ook kan de NZa het CIBG vragen een vergunning in te trekken. Verder is het mogelijk om te kiezen voor strafrechtelijke afdoening in plaats van handhaving via het bestuursrecht. Per 1 januari 2022 is een overtreding op het gebied van de transparante financiële bedrijfsvoering of jaarverantwoording een economisch delict.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven