Spreekt het bloed ook in het tuchtrecht?
Kan een moeder van een overleden dochter altijd klagen bij het medisch tuchtcollege?
Een patiënte heeft een borderline-persoonlijkheidsstoornis, is onder behandeling bij een psychiater en komt te overlijden. De moeder van de patiënte dient een klacht in bij het medisch tuchtcollege. Zij stelt dat de psychiater haar dochter teveel en te zware medicatie heeft voorgeschreven. De moeder vermoedt dat deze medicatie heeft geleid tot de dood van haar dochter.
Het Regionaal Tuchtcollege komt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht niet toe. De eerste vraag die immers beantwoord moet worden is, of de moeder wel klachtgerechtigd is. Het Regionaal Tuchtcollege – en in beroep ook het Centraal Tuchtcollege – oordeelt van niet. Van belang daarbij is dat de psychiater heeft verklaard dat hij een goede behandelrelatie met de patiënte had en dat de patiënte haar afspraken nauwgezet en trouw nakwam. De relatie tussen de patiënte en de moeder was volgens de psychiater niet goed. In het dossier heeft de psychiater geen enkele aanwijzing gevonden dat de patiënte hem zou willen aanklagen over de verleende zorg.
De tuchtrechter komt tot de conclusie dat er gerede twijfel bestaat omtrent de vraag of de moeder in deze tuchtzaak de veronderstelde wil van de overleden patiënte uitdrukt. De tuchtrechter meent van niet en laat daarbij zwaar wegen dat het contact met de moeder op initiatief van de patiënte al een half jaar volledig was verbroken. Nu de moeder niet als klachtgerechtigd kan worden aangemerkt, wordt zij in haar klacht niet ontvankelijk verklaard.
Deze uitspraak laat (weer) zien dat klachten bij het tuchtcollege alleen kunnen worden ingediend door (onder meer) een rechtstreeks belanghebbende. Als een patiënt is overleden berust het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen niet op een eigen klachtrecht, maar op de veronderstelde wil van de patiënt. Van belang is dus of degene die klaagt de veronderstelde wil van de patiënt uitdrukt. Bij echtgenoten, partners of kinderen zal in het algemeen worden uitgegaan van een veronderstelde wil. Als er echter sprake is van een verre, verstoorde of verbroken familierelatie dan kan de conclusie wel eens zijn dat van een bevoegdheid om te klagen geen sprake is. Een dergelijke klacht zal dan ook leiden tot niet-ontvankelijkheid. In dit soort kwesties is het dan ook goed om na te gaan hoe de familierelatie bij leven van de patiënt was en of de partij die klaagt wel de wil van de overleden patiënt tot uitdrukking brengt. Bloedverwantschap alleen is dus niet altijd voldoende om bij de tuchtrechter te kunnen klagen.