29.07.2021
Toekomstbestendig tuchtrecht door meer focus op leereffect
Is het tuchtrecht voor de gezondheidszorg in de huidige vorm nog wel toekomstbestendig? Een vraag die de laatste tijd veel wordt gesteld. Er is kritiek op de werking van het tuchtrecht. Ook is aandacht voor de effectiviteit van het tuchtrecht als leerinstrument, zo blijkt uit een recente uitspraak van de Haagsche tuchtrechter.
Het tuchtrecht voor de gezondheidszorg heeft als doel de individuele gezondheidszorg te bewaken en te bevorderen (preventieve functie) en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van een zorgverlener (repressieve functie). Het wordt ook wel een leerinstrument op tegenspraak genoemd.
In het kader van de toekomstbestendigheid van de Wet BIG (waarin de tuchtrechtspraak is geregeld) laat het ministerie van VWS sinds 2019 onderzoek uitvoeren naar het bevorderen van de lerende werking van het tuchtrecht. De tuchtcolleges trachten zorgverleners er zelf van te doordringen dat een klacht ook een middel is om van te leren, in plaats van het als een straf te ervaren. Zo schrijven tuchtcolleges sinds kort uitspraken in “klare taal”, zodat het voor iedereen leesbaar en begrijpelijk is.
Dat de tuchtcolleges, bijvoorbeeld via uitspraken in klare taal, met het verduidelijken en aanscherpen van de geldende normen het professionele handelen beogen te verbeteren, laat een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag van 20 juli 2021 (ECLI:NL:TGZRSGR:2021:102) zien.
In de zaak die tot die uitspraak leidde, gingen operaties door een plastisch chirurg bij een patiënte vooraf. De patiënte is niet tevreden met het resultaat en klaagt dat zij misleidende informatie heeft gekregen van de plastisch chirurg. Verder stelt de patiënte dat zij haar eigen toestemmingformulieren voor de ingrepen heeft moeten invullen, terwijl zij niet medisch onderlegd is. De patiënte heeft nog een aantal andere klachten. Het RTG komt, kort gezegd, tot het oordeel dat de plastisch chirurg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat de klachten (dus) ongegrond zijn. Het RTG verwoordt dat in de uitspraak in klare taal, met korte en leesbare zinnen.
Dat tuchtcolleges het leereffect van het tuchtrecht graag willen verhogen, blijkt ook wel uit de uitspraak. Het RTG merkt op – hoewel daarover door klaagster niet wordt geklaagd – dat het van belang is om een toestemmingsformulier, naast een digitale datum en het tijdstip, ook te voorzien van een (digitale) aantekening of paraaf zodat het ook voor derden die het dossier raadplegen duidelijk zichtbaar is dat de behandelaar kennis heeft genomen van de inhoud van het toestemmingsformulier. Daarmee wordt de dossierplicht voor de zorgverlener (art. 7:454 BW / WGBO) verduidelijkt.
Of deze nieuwe manier formuleren door de tuchtcolleges daadwerkelijk het leer- en verbetereffect van het tuchtrecht bevordert, zal moeten blijken. De eerste stappen zijn gezet.