Home Van de gans en de vos

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Van de gans en de vos

Twee hoogleraren treden in dezelfde strafzaak op als getuige-deskundige en laten zich laatdunkend over elkaar uit. Eén van de hoogleraren klaagt bij het tuchtcollege dat de andere hoogleraar hem in de strafzaak als ‘psychiatrisch patiënt’ heeft gediagnosticeerd.

In mijn eerdere blog (‘Heetgebakerde uitlatingen’) beschreef ik de ruzie tussen deze hoogleraren en de daarop volgende uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege. Daarin merkte ik op dat uitlatingen die worden gedaan in de context van de individuele gezondheidszorg tuchtrechtelijk toetsbaar kunnen zijn. Deze zaak heeft nu in beroep een vervolg gehad bij het Centraal Tuchtcollege.

Wat speelde er ook alweer? Een hoogleraar Farmacotherapie bij psychiatrische patiënten (hierna: hoogleraar A) brengt in een strafzaak een rapport uit over (de gevolgen van) medicatiegebruik door de verdachte. De verdediging verzoekt de strafrechter om een contra-expertise. Als deskundige wordt een hoogleraar Clinical Research Design and Analysis (hierna: hoogleraar B) benoemd. In zijn contra-expertise bestrijdt hoogleraar B de door hoogleraar A getrokken conclusies. Vervolgens vindt de strafzitting plaats.

Hoogleraar A maakt van de gelegenheid gebruik door tijdens de strafzitting notities te overhandigen waarin hij reageert op de rapportage hoogleraar B. Uit die notities volgt dat hoogleraar A de deskundigheid van hoogleraar B op het gebied van de farmacologie in twijfel trekt en daarmee zijn geschiktheid om te rapporteren in de strafzaak.

Dat schiet hoogleraar B in het verkeerde keelgat. Hij dient een tuchtklacht in tegen hoogleraar A en verwijt hoogleraar A dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten. Het tuchtcollege stelt allereerst vast dat het (de uitlatingen in) het rapport van hoogleraar A zijn gedaan in de context van de individuele gezondheidszorg en dus tuchtrechtelijk toetsbaar zijn. Omdat beide hoogleraren zich over en weer op onnodig grievende wijze tegenover elkaar hebben uitgelaten, wijst het Regionaal Tuchtcollege de klacht hoogleraar B tegen hoogleraar A als ongegrond af.

Hoogleraar B laat het daar niet bij zitten en stelt beroep in bij het Centraal Tuchtcollege. Hij beklaagt zich erover dat het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing geheel is voorbijgegaan aan de kern van de klacht, namelijk dat hoogleraar A hem in de strafzaak als ‘psychiatrisch patiënt’ heeft gediagnosticeerd. Op zijn beurt stelt hoogleraar A dat hij deze uitlatingen heeft gedaan, omdat hij de rechters in de strafzaak wilde informeren over de ontbrekende deskundigheid bij hoogleraar B.

Het beroep slaagt en het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht alsnog gegrond. In de context waarin de uitlatingen zijn gedaan, ziet het Centraal Tuchtcollege echter aanleiding om geen maatregel aan hoogleraar A op te leggen. Beide hoogleraren hebben zich immers grievend over elkaar uitgelaten. De mogelijkheid van gegrondverklaring zonder opleggen van een maatregel is in artikel 69 lid 4 van de (nieuwe) Wet BIG vastgelegd. Volgens de wetgever kan de tuchtrechter voor deze optie kiezen als ‘de gedraging weliswaar verwijtbaar is, maar niet ernstig genoeg om over te gaan tot oplegging van een maatregel’. Deze optie biedt uitkomst voor zaken waar wel iets mis is gegaan, maar volgens de tuchtrechter onvoldoende bestaat voor een terechtwijzing.

Als er een gans terecht staat, moet er dus geen vos in het college zitten.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven