Vertrouwen is goed, maar is controleren beter?
Hoe gaat de medische tuchtrechter om met een klacht van een moeder die stelt dat haar tienerdochter ten onrechte onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst?
Bij de Raad voor de Kinderbescherming wordt een spoedmelding gedaan. De reden daarvan is dat ook na een melding bij het Jeugdbeschermingsplein sprake is van een acute fysieke dreiging in de thuissituatie van een moeder ten opzichte van haar tienerdochter.
Diezelfde dag wordt door de Raad bij de rechtbank een verzoek (voorlopige) ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ingediend. Dit verzoek wordt door de rechtbank diezelfde dag toegewezen, enkele maanden later gevolgd door een definitieve ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing.
Een gezondheidszorg psycholoog, werkzaam bij de Raad, neemt als gedragsdeskundige deel aan het multidisciplinair overleg (MDO). In het MDO vervult de GZ-psycholoog een consulterende en adviserende rol. In het rapport van de Raad wordt ingegaan op de psychische gesteldheid en omstandigheden van de moeder.
De moeder beklaagt zich bij het tuchtcollege en stelt dat zij en haar dochter ten onrechte niet door de GZ-psycholoog zijn gehoord. Ook zou de GZ-psycholoog de medewerkers van de Raad een verkeerde diagnose en advies hebben gegeven.
Het tuchtcollege overweegt dat het door de GZ-psycholoog gegeven advies tijdens het MDO plaatsvond in een spoedprocedure, die erop gericht is geweest de kinderrechter te verzoeken tot een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Die procedure vindt plaats in overeenstemming met daartoe opgestelde (kwaliteits-)protocollen en dient in enkele uren gerealiseerd te zijn. Hiermee zijn apart geprofessionaliseerde medewerkers van de Raad belast. Aan de hand van hun adviezen wordt getoetst of een verzoek aan de rechtbank dient te worden opgesteld. Het concept-verzoek wordt vervolgens in het MDO besproken. In die procedure is niet voorzien dat de psycholoog apart met de betrokkene(n) spreekt, tenzij specifieke omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Het tuchtcollege stelt vast dat de informatie waarop de GZ-psycholoog zich heeft gebaseerd geen tegenstrijdigheden bevat en is verstrekt door professionals. De GZ-psycholoog heeft er aldus op kunnen vertrouwen dat de informatie die haar werd verstrekt op juistheid berust.
Onder deze omstandigheden is het verwijt dat de moeder en dochter gehoord hadden moeten worden niet gegrond. Evenmin behoefde de GZ-psycholoog te twijfelen aan de informatie over de diagnose. De klacht wordt als ongegrond afgewezen.
De les die deze uitspraak benadrukt is, dat verzoeken om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de betrokkene(n) ingrijpende gevolgen kunnen hebben. Het is vanuit dat oogpunt van belang dat, voordat een instantie als de Raad voor de Kinderbescherming bij de kinderrechter een dergelijk verzoek indient, dit volgens een liefst geprotocolleerde wijze wordt voorbereid. De deelnemers aan een multidisciplinair overleg – waarin een dergelijk verzoek wordt voorbesproken en besloten – moeten zeker in spoedsituaties op de juistheid van de ter beschikking staande informatie af kunnen gaan. Is een dergelijke werkwijze voldoende geborgd, dan kan een aangeklaagde hulpverlener – zoals hier de GZ-psycholoog – zich met succes bij de tuchtrechter verantwoorden.