Home Vier keer is scheepsrecht; Repeat-players in het tuchtrecht

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Vier keer is scheepsrecht; Repeat-players in het tuchtrecht

Hoe gaat de tuchtrechter om met repeat-players?
Een specialist ouderengeneeskunde (SO) wordt eerst door de zoon en later door de echtgenote van een overleden patiënt in totaal drie keer aangeklaagd bij het tuchtcollege. De eerste klacht wordt door het Regionaal Tuchtcollege (RTG) ongegrond verklaard; bij de tweede en de derde zaak worden respectievelijk de zoon en de echtgenote in hun klacht niet-ontvankelijk verklaard omdat die zijn gebaseerd op dezelfde feiten als die speelden in de eerdere tuchtzaak. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) bevestigt in beroep al deze uitspraken.
De zoon dient vervolgens een vierde klacht tegen de SO in. Het RTG verklaart de zoon ook in die klacht niet-ontvankelijk omdat geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld die een nieuwe behandeling van de klacht rechtvaardigen. Het betreft een variatie op hetzelfde thema, aldus het RTG.

De zoon gaat in beroep en stelt dat hij nu voor het eerst klaagt over het reanimatie-beleid. Het CTG verwerpt – ter zitting met een mondelinge en later op schrift gestelde uitspraak – het beroep. De klacht is volgens het CTG gebaseerd op de stelling dat niet uit het zorgdossier zou blijken dat de patiënt voor een niet reanimeren beleid had gekozen en dat de SO daarom tot reanimatie had moeten overgaan.
Het CTG stelt vast dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die een nieuwe behandeling van de klacht rechtvaardigen. Het zorgdossier waar de zoon naar verwijst maakte ook in de eerdere procedures reeds deel uit van het procesdossier. Het gaat dan ook om hetzelfde feitencomplex en in wezen hetzelfde handelen van de SO als waarover al eerder door de tuchtrechter onherroepelijk is geoordeeld. Er is sprake van een ‘ne bis in idem’-situatie. De zoon kan dan ook niet in zijn klacht worden ontvangen. Het CTG bevestigt de uitspraak van het RTG.

De les die deze uitspraak ons leert is de volgende. In artikel 51 wet BIG is bepaald dat een handelen of nalaten ten aanzien waarvan een onherroepelijke tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen, niet opnieuw kan leiden tot een tuchtrechtelijke berechting. Dit is het zogenaamde ‘ne bis in idem’-beginsel. Bij het antwoord op de vraag of daarvan sprake is gaat het niet zozeer om de formulering van de klacht zelf, maar meer om het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex. Waar wordt overwogen dat het zorgdossier waar de zoon in deze vierde klacht naar verwijst onderdeel uitmaakte van het procesdossier in de drie eerdere tuchtrechtelijke procedures, geeft het CTG (impliciet) aan dat in eerste aanleg het RTG (op grond van artikel 66 lid 2 en lid 5 wet BIG) en in beroep het CTG (op grond van artikel 73 lid 9 wet BIG) ook ambtshalve het handelen of nalaten van een zorgverlener kan toetsen. Dat kan dus ook als dit niet met zoveel woorden door een klager met de klacht aan de orde wordt  gesteld. Het ‘ne bis in idem’- beginsel biedt met deze uitspraak enerzijds bescherming aan zorgverleners tegen zogeheten repeat-players. Het dwingt klagers anderzijds om een klacht tegen een zorgverlener zo precies mogelijk te formuleren.
Wie dan ook streng genoeg is voor zichzelf, gaat dan ook zelden in de fout.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven