Tijdens een expertise geconstateerde inconsistenties leiden ertoe dat niet is vast komen te staan dat sprake is van een plausibel klachtenpatroon
Het is vaste (whiplash-)jurisprudentie dat bij de beoordeling of een benadeelde schade heeft geleden als gevolg van een ongeval, in de eerste plaats beoordeeld dient te worden of vast is komen te staan dat de gestelde klachten daadwerkelijk én in de gestelde mate aanwezig zijn. Dat betekent dat objectief moet worden vastgesteld dat de gestelde klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Anders geformuleerd dient er sprake te zijn van een plausibel klachtenpatroon, wat doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten (stap I).
De rechtbank Overijssel was in het vonnis van 1 november 2023 van oordeel dat de benadeelde het voorgaande onvoldoende heeft onderbouwd (de stelplicht- en bewijslast rust op de benadeelde), zodat al zijn vorderingen worden afgewezen.
In die zaak staat het volgende centraal. De benadeelde is in 2012 twee keer met zijn scooter betrokken geweest bij een ongeval, waarvoor de in deze procedure betrokken WAM-verzekeraar optreedt als regelend verzekeraar. De benadeelde is van mening dat zijn (gestelde) klachten allemaal in causaal verband staan met de ongevallen uit 2012, hetgeen hij de rechtbank onder meer heeft gevorderd voor recht te verklaren. De rechtbank wees die vordering af en daartoe is het volgende van belang.
In 2018 en 2019 heeft er een neurologische en psychiatrische expertise plaatsgevonden. Door de neuroloog werden geen objectiveerbare neurologische afwijkingen vastgesteld. Door de psychiater werd geconstateerd dat er bij de benadeelde sprake is van een obsessieve compulsieve stoornis en een comorbide stoornis van Gilles de la Tourette. De psychiater kon echter geen medische causale relatie vaststellen tussen de door hem geconstateerde tic- en dwangstoornis en de ongevallen uit 2012. De psychiater merkte juist op dat de benadeelde in 2018 wederom betrokken is geweest bij een scooter-ongeval (met een veel grotere impact), waarvoor de verzekerde van de betrokken WAM-verzekeraar niet aansprakelijk is. Mocht er al een verband mogelijk kunnen zijn tussen een scooter-ongeval en het beloop van de tic- of dwangstoornis, dan zou dat volgens de psychiater juist wellicht voor het derde scooter-ongeval in 2018 kunnen gelden. Verder heeft de psychiater diverse interne én externe inconsistenties geconstateerd en heeft hij opgemerkt dat de benadeelde diverse keren in strijd met de waarheid heeft verklaard.
Bovenop het feit dat de benadeelde in deze procedure repte van diverse klachten die hij niet bij de expertises heeft gemeld, kan de rechtbank op basis van de door de psychiater geconstateerde inconsistenties niet vaststellen of de benadeelde de waarheid spreekt. De rechtbank kan dan ook niet tot de conclusie komen dat er bij de benadeelde sprake is van een plausibel patroon van klachten. De vorderingen van de benadeelde worden op basis hiervan afgewezen.
Op het moment dat niet is vast komen te staan dat sprake is van een plausibel patroon van klachten, hoeft een rechtbank zich ook niet meer uit te laten over de causaliteit (stap II). De rechtbank heeft dat hier toch gedaan. Om juridisch causaal verband met een ongeval aan te kunnen nemen is onder meer vereist dat een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, hetgeen in deze zaak niet het geval is. Het derde ongeval in 2018 levert een alternatieve verklaring voor de (gestelde) klachten op, aldus de rechtbank.
Kortom, naast dat de benadeelde onvoldoende heeft onderbouwd dat er bij hem sprake is van een plausibel patroon van klachten, heeft hij ook onvoldoende onderbouwd dat er (juridisch) causaal verband bestaat tussen zijn (gestelde) klachten en de door hem overkomen ongevallen in 2012. Door de benadeelde dienen dus nog diverse spreekwoordelijke hobbels te worden genomen.