
Aansprakelijkheid van de bestuurder gaat niet teniet wanneer de rechtspersoon ingevolge artikel 7:663 BW niet meer aansprakelijk kan worden gehouden bij overgang van onderneming wegens het verstrijken van de vervaltermijn.
Feiten
B.V. A had een betalingsregeling getroffen met het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (“PFZW”) in verband met het afdragen van de verschuldigde pensioenpremies waartoe B.V. A niet in staat was. B.V. A heeft uiteindelijk haar activa overgedragen aan Stichting B. waarbij van de 569 werknemers er 548 in dienst zijn gekomen bij de Stichting. Het pensioenfonds heeft begin november 2010 de bestuurder op grond van artikel 23 Wet BPF 2000 aansprakelijk gesteld voor de toen nog resterende schuld van BVA aan het pensioenfonds van ruim € 673.000.
De procedure
De rechtbank heeft de vordering van het pensioenfonds tot een bedrag van € 545.171,83 toegewezen. Het Hof heeft de vorderingen in hoger beroep afgewezen wegens het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:663 BW en vanwege het feit dat bestuurder tijdig betalingsonmacht heeft gemeld. Tegen dit oordeel keert het pensioenfonds zich in cassatie. Er zijn drie middelen gericht tegen het oordeel van het Hof, waarbij de Hoge Raad het beroep in cassatie uiteindelijk verwerpt en het pensioenfonds veroordeelt in de kosten.
Interessant is dat de Hoge Raad oordeelt dat het pensioenfonds geen belang heeft bij de behandeling van onderdeel 1, welk onderdeel zich richt tegen het oordeel van het Hof dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van artikel 23 Wet BPF 2000 afhankelijk is van het bestaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon. De Hoge Raad ziet ondanks het gebrek aan belang niettemin aanleiding het onderdeel te behandelen en zegt daarover het volgende:
Artikel 23 Wet BPF bepaalt in welke gevallen een bestuurder van een rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk is voor de deelnemingsbijdragen die de rechtspersoon verschuldigd is aan een bedrijfstakpensioenfonds. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever is uitgegaan van de toepasselijkheid van de regels over hoofdelijkheid in afdeling 6.1.2 BW. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van deze afdeling zijn de vorderingsrechten van de schuldeiser jegens de hoofdelijke schuldenaar zelfstandig, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit. De zelfstandigheid van vorderingsrechten betekent onder meer dat verjaring of verval van het vorderingsrecht jegens de ene hoofdelijke schuldenaar niet verjaring of verval van het vorderingsrecht jegens de andere hoofdelijke schuldenaar meebrengt.
Op grond van artikel 7:663 BW is als gevolg van een overdracht op grond van overgang van onderneming een vervreemder nog gedurende een jaar na de overdracht hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen tot betaling van pensioenpremie die voordien zijn ontstaan. De in artikel 7:663 BW genoemde vervaltermijn berust op een afweging van de belangen van de werknemer en van de oude werkgever en houdt geen verband met de positie van een bestuurder die op grond van artikel 23 Wet BPF 2000 hoofdelijk aansprakelijk is voor de achterstallige premie. De aanspraak van het bedrijfstakpensioenfonds op betaling van achterstallige premie gaat niet teniet, maar de verplichting tot betaling van die achterstallige premie gaat van rechtswege over op de overnemende rechtspersoon. Daarom kan uit de tekst van artikel 23 leden 1 en 5 Wet BPF 2000 niet worden afgeleid dat aansprakelijkheid op de voet van artikel 23 Wet BPF 2000 van een bestuurder van een overdragende rechtspersoon voor premieschulden die zijn ontstaan in de periode dat hij bestuurder was, eindigt met het verstrijken van de termijn van een jaar als bedoeld in artikel 7:663 BW. Het door het onderdeel bestreden oordeel van het Hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad is van mening dat dit onderdeel dus gegrond is, maar vanwege het feit dat het pensioenfonds geen belang heeft bij de behandeling van dit onderdeel kan het niet tot cassatie leiden.
Conclusie
De aansprakelijkheid van de bestuurder gaat niet teniet wanneer de rechtspersoon ingevolge artikel 7:663 BW bij overgang van onderneming niet meer aansprakelijk kan worden gehouden. De vervaltermijn van artikel 7:663 BW ziet daarop niet.
Heeft u vragen over bestuurdersaansprakelijkheid, overgang van onderneming of achterstallige premies en/of betalingsonmacht neem dan contact op met onze sectie insolventie en/of sectie arbeidsrecht (Mieke Stap) (Debby Kolk)