Home AVG strekt niet tot bescherming van belangen concurrent

KBS

AVG strekt niet tot bescherming van belangen concurrent

Op 3 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld dat de normen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet strekken tot beschermen van de belangen van een concurrent. Een korte toelichting op deze uitspraak.

Achtergrond en vordering

Twee ondernemingen (‘eisers’) die actief zijn op de markt voor alarmeringsoplossingen en GPS-horloges op de markt brengen voor ouderen en hulpbehoevenden verwijten een concurrent schending van de Wet oneerlijke handelspraktijken, vanwege misleiding van klanten door op haar website onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken over het gebruik van de GPS-horloges, waardoor kopers niet beseffen welke nadelen en risico’s aan het gebruik van de (gratis) Chinese software zijn verbonden. Daarnaast wordt schending van de AVG verweten, omdat klanten in de privacyverklaring op de website van de concurrent onjuist en niet volledig over de verwerking van persoonsgegevens bij het gebruik van het GPS-horloge (doorgifte aan China) worden geïnformeerd.

Door deze schendingen zou deze concurrent niet alleen onrechtmatig handelen jegens haar klanten maar ook onrechtmatig handelt tegenover eisers, met schade (gederfde winst) tot gevolg. Eisers  vorderen primair staking van de verkoop en subsidiair een verplichting tot het vermelden van juiste informatie in duidelijke bewoordingen op de website.

De vordering wegens het voeren van een  oneerlijke handelspraktijk blijft hierna verder onbesproken.

Oordeel

De vordering wegens schending van de AVG slaagt niet. De voorzieningenrechter overweegt dat het antwoord op de vraag of ook concurrenten een beroep kunnen doen op schending van de AVG, niet uit de AVG blijkt. De AVG bevat ook geen bepaling of overweging over handhaving van de AVG door concurrenten (in tegenstelling tot de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken ‘achter’ de Wet oneerlijke handelspraktijken). De AVG kent deze bevoegdheid juist expliciet toe aan de toezichthoudende autoriteiten (de artikelen 51-76 en 83 AVG) en de betrokkene zelf (artikelen 77 en 79 AVG). Reden daarvoor is dat de verordening in de eerste plaats is bedoeld om de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen te beschermen. De bescherming van de belangen van concurrenten valt niet onder de doelstelling van de AVG.

De voorzieningenrechter overweegt verder dat een beroep van concurrenten op schending van de AVG weliswaar ‘kan bijdragen’ tot handhaving van de bescherming van persoonsgegevens en daarmee de bescherming van persoonsgegevens ‘versterken’, maar de voorzieningenrechter ziet hierin onvoldoende reden om een concurrent het recht toe te kennen om op grond van de AVG bij de rechter een verbod af te dwingen zoals gevorderd.

Overigens werd ook al eerder bot gevangen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), waar één van eisers een klacht over deze kwestie had ingediend. De AP nam de klacht niet in behandeling, wegens het ontbreken van het klachtrecht. Alleen aan betrokken (natuurlijke personen wiens persoonsgegevens worden verwerkt) komt het klachtrecht toe, niet aan een concurrerend bedrijf.

Ruimte voor een ander oordeel?

Deze voorzieningenrechter ziet geen ruimte voor bescherming van de belangen van een concurrent op grond van de AVG. De doelstelling van de AVG (zie art. 1 AVG), het beschermen van de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op bescherming van persoonsgegevens, staat daaraan in de weg. Gelet hierop kunnen bedrijven een concurrent niet aansprakelijk houden voor onrechtmatig handelen wegens schending van de AVG. Het relativiteitsbeginsel van art. 6:163 BW staat daaraan in de weg.

Of een bodemrechter anders zou oordelen en wel ruimte zou zien voor een ruimer toepassingsbereik van de AVG, valt te betwijfelen. Aanknopingspunt voor een ander oordeel zou kunnen zijn gelegen in art. 82 AVG. Volgens deze bepaling heeft ‘eenieder’ die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade. Deze voorzieningenrechter lijkt in elk geval onder ‘eenieder’ geen concurrerende bedrijven te verstaan, ook al komt dit niet als zodanig in de uitspraak terug. Deze conclusie sluit op zich aan bij het doel van de AVG. Of ‘eenieder’ ruimer zou dienen te worden opgevat, zou eerst door het Europees Comité voor gegevensbescherming (European Data Protection Board) dan wel het Europese Hof van Justitie dienen te worden verduidelijkt. De tekst van de AVG biedt hierin geen helderheid.

Verder is ook maar zeer de vraag of wel meer ruimte zou zijn gelegen in de ‘correctie Langemeijer’ die erop neerkomt dat, ook al is een geschreven norm niet geschreven voor bescherming van een bepaald belang, een schending van deze norm toch tot schending van een ongeschreven norm kan leiden. Deze voorzieningenrechter zag in hetgeen in dit kader door eisers was aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Wat daaromtrent door eisers is aangevoerd, volgt helaas niet uit de uitspraak. Wellicht dat in een eventuele bodemprocedure hierop nog wordt teruggekomen.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven