De juridische bescherming van het ongeboren kind verruimd
Via een uitstekend artikel van Lisette ten Haaf in het Nederlands Juristenblad (NJB 2021/p.1968-1971) werd ik geattendeerd op een onderbelicht gebleven, maar letterlijk grensverleggende uitspraak van de Rechtbank Den Haag. Wat speelde er?
De Raad voor de Kinderbescherming vraagt de rechtbank om met toepassing van artikel 1:257 BW om een voorlopige onder toezichtstelling (VOTS) van een ongeboren kind. Dat ten aanzien van een nog niet geboren kind een VOTS wordt toegepast is in de praktijk niet ongebruikelijk. Het bijzondere in deze zaak is echter dat het een nog niet levensvatbare vrucht betreft, dat wil zeggen een vrucht dat de levensvatbaarheidsgrens van 24 weken nog niet was gepasseerd.
Hier was sprake van een zwangerschap tussen de 16 en 19 weken en had de moeder een alcoholverslaving, waarbij zij veelvuldig bier en sterke dranken dronk. In het verleden had de moeder ook drugs gebruikt en het vermoeden bestond dat zij dit nog steeds met regelmaat deed. Door de verslaving van de moeder waren er ernstige zorgen over de ontwikkeling van het ongeboren kind. Volgens de gynaecoloog van de moeder was de hersenontwikkeling van het ongeboren kind beperkt en leek het hoofdje te klein. Voorts had de moeder een eerder een suïcidepoging gedaan, was zij in het ziekenhuis opgenomen, bleef zij zich onttrekken aan de zorg en kwam zij afspraken met de hulpverlening niet na.
De kinderrechter wijst het verzoek met een relatief korte motivering toe. De rechter acht het gedwongen kader van een VOTS noodzakelijk om zicht te kunnen houden op het ongeboren kind en de veiligheid van het ongeboren kind te waarborgen. Hierbij neemt de rechter in aanmerking dat de Raad voor de Kinderbescherming verder onderzoek gaat doen naar de mogelijkheden om het nu nog ongeboren kind na de geboorte bij de moeder te laten blijven.
Deze uitspraak omvat niet alleen juridische maar ook medisch-ethische aspecten. Zoals Ten Haaf beschrijft, betekent deze uitspraak een uitbreiding van mogelijke prenatale VOTS maatregelen. De rechter heeft in deze zaak bepaald dat een ongeboren kind ook onder toezicht kan worden gesteld als het de levensvatbaarheidsgrens van 24 weken nog niet heeft bereikt.
In artikel 1:2 BW is bepaald dat het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan. Dit wordt ook wel de nasciturus-fictie genoemd. In eerdere jurisprudentie werd door de rechter veelal overwogen dat uit dit wetsartikel moet worden afgeleid dat een ongeboren vrucht eerst de bescherming van het Nederlandse recht toekomt vanaf het moment dat redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat de ongeboren vrucht levensvatbaar is. Deze recente uitspraak van de rechtbank Den Haag is volgens Ten Haaf revolutionair, nu de grens wordt verlegd naar de niet levensvatbare vrucht. Deze uitspraak biedt naast eventuele drang– en dwangmaatregelen jegens de moeder meer mogelijkheden om het ongeboren kind te beschermen tegen schadelijk gedrag van de zwangere vrouw. Denk hierbij aan alcohol en/of drugsgebruik of het weigeren van noodzakelijke hulp. Een VOTS is bedoeld om samen met de ouders en de mensen om hen heen te bekijken hoe ernstige schade voor het kind kan worden voorkomen of beperkt. Zoals de Raad van de Kinderbescherming in haar verzoek had gesteld wordt het ongeboren kind, ook al is het nog niet levensvatbaar, met een VOTS een stem gegeven waarmee het geen roepende in de woestijn blijft.