Home Een effectieve mea culpa bij de tuchtrechter

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Een effectieve mea culpa bij de tuchtrechter

Is de tuchtrechter gevoelig voor zelfreflectie en verzachtende omstandigheden?

Een verpleegkundige werkzaam bij een GGZ-instelling kent een vrijwillig opgenomen patiënte uit eerdere opnames. De verpleegkundige belt vanaf zijn huisadres met zijn privételefoon veelvuldig met de patiënte en stuurt haar ook WhatsApp-berichten die van kwaad naar erger gaan. De instelling doet in overleg met IGJ onderzoek op basis van de Richtlijn onderzoeksrapportage bij geweld in de zorgrelatie. De instelling dient vervolgens een klacht in bij het tuchtcollege (RTG). Het RTG verklaart de klacht gegrond en legt de verpleegkundige de zwaarste maatregelen op die het wettelijk tuchtrecht kent, te weten doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. (Zie mijn blog Bellen +appen = geweld in de zorgrelatie? bij de uitspraak van het RTG).

De verpleegkundige gaat tegen de uitspraak in beroep bij het Centraal Tuchtcollege (CTG). Het beroep richt zich niet tegen de gegrondverklaring van de klacht, maar tegen de zwaarte van de door het RTG opgelegde maatregel.

Het CTG overweegt dat weliswaar sprake is van ernstig grensoverschrijdend handelen, maar dat dit ook moet worden bezien in het licht van de omstandigheid dat de verpleegkundige langdurig aan het re-integreren was van een werkgerelateerde burn-out en op dat moment slechts 75% van zijn normale werktijd werkzaam was. Direct na het incident heeft de verpleegkundige het contact met zijn huisarts en psycholoog geïntensiveerd en diverse behandelingen, waaronder impuls-regulatie training en cognitieve gedragstherapie, gestart.  De verpleegkundige heeft bovendien toegelicht dat hij, ondanks het contactverbod, contact heeft opgenomen met zijn collega’s, omdat hij zijn excuses wilde aanbieden en zijn leidinggevende hem hiervoor geen dan wel onvoldoende mogelijkheid bood. Dit handelen van de verpleegkundige is weliswaar ongelukkig en onhandig, maar rechtvaardigt naar het oordeel van het CTG niet een nog zwaardere maatregel. Ook neemt het CTG in aanmerking dat de verpleegkundige tijdens de ruim twintig jaar dat hij als verpleegkundige werkzaam is geweest nooit eerder met de tuchtrechter in aanmerking is geweest.

Het is het CTG tenslotte niet gebleken dat de verpleegkundige niet in staat is om met mensen te werken, mede gezien zijn lange staat van dienst. In de toekomst moet evenwel worden voorkomen dat hij opnieuw in een voor hem stressvolle situatie terecht komt waardoor de verpleegkundige te zwaar wordt belast. Omdat de hoge werkdruk en complexe problematiek van patiënten breed voorkomt binnen een GGZ-instelling, komt het CTG tot de volgende beslissing: aan de verpleegkundige wordt de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van een jaar met een proeftijd van twee jaren opgelegd. Voorts krijgt de verpleegkundige een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid om zijn beroep uit te oefenen, in die zin dat hij niet langer werkzaam mag zijn binnen een GGZ-instelling.

Deze uitspraak is een fraaie illustratie van de tuchtrechter als bewaker van de kwaliteit van de zorg. Enerzijds wordt het belang van goede en veilige patiëntenzorg in aanmerking genomen, anderzijds het belang van de verpleegkundige om in die hoedanigheid werkzaam te kunnen blijven. Het begaan van een (zeer) ernstige fout binnen de zorg behoeft niet per definitie te leiden tot doorhaling in het BIG-register. Voorwaarde daarvoor is wel geloofwaardige zelfreflectie met niet alleen spijtbetuiging maar ook spijtgedrag. Als de tuchtrechter het vertrouwen krijgt dat de kans op herhaling uitgesloten kan worden geacht, kan de hulpverlener een tweede kans krijgen.

Het motto na een ogenschijnlijk verloren zaak bij het RTG is dan ook: stop met denken in termen van beperkingen en begin te denken in termen van mogelijkheden.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven