Fietsende dokter tuchtrechtelijk in de fout?
In hoeverre kan een arts bij de tuchtrechter voor privéhandelingen ter verantwoording worden geroepen?
Twee fietsers die beiden in een andere rijrichting fietsen komen met elkaar in botsing. Eén van de fietsers valt; de andere fietser is arts. De arts vraagt de gevallen fietser naar zijn gezondheidstoestand en controleert diens ademhaling en hartslag. Omdat de gevallen fietser aangeeft een pijnlijke kaak te hebben fietst de arts een stukje met hem mee. Ten slotte adviseert de arts om een huisartsenpost te bezoeken.
De gevallen fietser dient een klacht in bij het tuchtcollege en stelt dat de arts hem medische zorg heeft onthouden door na de valpartij geen ambulance te bellen en een gebrek aan nazorg en interesse heeft getoond.
Het tuchtcollege stelt vast dat hier sprake is van een situatie dat partijen in eerste instantie als privépersonen (fysiek) met elkaar in contact zijn gekomen. Pas na de uit het tweede contact voortvloeiende valpartij is verweerder in zijn hoedanigheid als arts gaan handelen. Handelingen in de privésfeer vallen in beginsel niet onder het tuchtrecht tenzij deze een voldoende weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg (het zogenaamde ‘weerslagcriterium’). Wat de arts wordt verweten valt naar het oordeel van het tuchtcollege tot aan de val niet onder het tuchtrecht. Dat zijn gedragingen die in de privésfeer vallen en als zodanig geen weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg.
De arts heeft verder slechts in zijn hoedanigheid van arts gehandeld gedurende de periode dat de situatie van klager dat na de valpartij noodzakelijk maakte. Het tuchtcollege kan niet vaststellen dat er sprake was van een situatie op grond waarvan een ambulance gebeld had moeten worden. De betrokkenheid als arts mag als beëindigd worden beschouwd vanaf het moment dat vaststond dat een reguliere arts de behandeling had overgenomen. Vanaf dat moment stonden beide partijen uitsluitend weer als privépersonen tegenover elkaar.
De klacht tegen de arts wordt deels niet ontvankelijk verklaard en voor het overige als kennelijk ongegrond afgewezen.
De les die uit deze uitspraak voortvloeit is, dat handelingen van een arts in de privésfeer slechts onder uitzonderlijke omstandigheden door het tuchtcollege kunnen worden getoetst. Alleen wanneer er sprake is van handelingen die voldoende weerslag hebben op (het belang van) de individuele gezondheidszorg komt de tuchtrechter in beeld. Het blijft al met al een dunne scheidslijn.