Gebondenheid aan een buiten rechte op gezamenlijk verzoek tot stand gekomen deskundigenrapport
In letselschadezaken worden regelmatig (medisch) deskundigen ingeschakeld. Partijen kunnen bijvoorbeeld aan een deskundige vragen om vast te stellen of er sprake is van beperkingen bij de benadeelde, of er causaal verband bestaat tussen het ongeval en de schade of wat de (omvang van de) schade is. Indien partijen zo’n deskundigenonderzoek op gezamenlijk verzoek laten verrichten, zijn zij in beginsel aan dit rapport gebonden en hebben zij de bevindingen van de deskundige te aanvaarden.
Dit is alleen anders indien een van de partijen kan aantonen dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de inhoud of de wijze van totstandkoming van het deskundigenrapport. Uit de jurisprudentie volgt echter dat van steekhoudende en zwaarwegende bezwaren niet snel sprake is. Om aan te kunnen tonen dat daarvan wel sprake is, zal in de meeste gevallen in ieder geval een rapport van een andere deskundige moeten worden overgelegd, waarin de conclusies van de door partijen benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. Het enkele feit dat (de medisch adviseur van) een van de partijen het oneens is met de conclusies van de deskundige, is meestal niet voldoende om een dergelijk rapport terzijde te schuiven.
Zo ook niet in de zaak waarin de rechtbank Noord-Holland recent uitspraak deed. In deze zaak gaat het om verzoeker die in 2005 op 11-jarige leeftijd betrokken is geraakt bij een verkeersongeval. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij als gevolg van het ongeval geen verdienvermogen heeft en ook niet in staat is om zelfstandig te functioneren. Om zijn klachten en beperkingen in kaart te brengen en om vast te stellen in hoeverre deze klachten en beperkingen door het ongeval komen, hebben partijen gezamenlijk een neuroloog en psychiater ingeschakeld. Uit hun rapporten blijkt echter dat er bij verzoeker in de hypothetische situatie zonder ongeval vrijwel zeker ook klachten en problemen zouden zijn geweest, nu er voor het ongeval al sprake was van een ontspoorde persoonlijkheidsontwikkeling en ernstige gedragsproblemen.
Op basis van deze rapporten heeft Allianz, de verzekeraar van de aansprakelijke partij, zich op het standpunt gesteld dat verzoeker ook zonder het ongeval geen verdienvermogen zou hebben gehad en niet zelfstandig zou hebben kunnen functioneren. Verzoeker is het hier niet mee eens en verzoekt de rechtbank om onder meer voor recht te verklaren dat hij in de theoretische situatie zonder ongeval wél verdienvermogen zou hebben gehad en zelfstandig zou hebben kunnen functioneren. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst hij naar de conclusie van zijn eigen medisch adviseur, die in sterke mate afwijkt van het rapport van de psychiater.
De rechtbank overweegt echter dat het advies van de medisch adviseur van verzoeker onvoldoende is om het rapport van de psychiater terzijde te schuiven, enkel al omdat de medisch adviseur van verzoeker in deze niet als onpartijdig kan worden beschouwd en hij daarnaast in de onderhavige problematiek niet als specialist kan worden aangemerkt. Daar komt bij dat de zienswijze van de medisch adviseur van verzoeker niet wordt ondersteund door de medisch adviseur van Allianz. Ook de stelling van verzoeker dat de psychiater ten onrechte de positieve bevindingen over verzoeker niet zou hebben meegenomen in zijn onderzoek, wordt door de rechtbank gepasseerd omdat de psychiater dit volgens haar wel degelijk heeft gedaan.
Nu verzoeker volgens de psychiater ook zonder ongeval grote problemen zou hebben gehad bij het afronden van een reguliere opleiding en het vinden van werk, heeft Allianz zich volgens de rechtbank op het standpunt mogen en kunnen stellen dat hij ook zonder ongeval geen verdienvermogen had gehad en dat er onvoldoende zwaarwegende argumenten zijn aangebracht om van het rapport van de psychiater af te wijken.
Wat betreft het zelfstandig functioneren van verzoeker overweegt de rechtbank dat de neuroloog niet meer of anders heeft verklaard dan dat de situatie van verzoeker mogelijk wel is verslechterd door het ongeval, maar dat het onmogelijk is om in te schatten welk deel van de huidige klachten van verzoeker zijn terug te voeren op de voor het ongeval aanwezige (gedrags)problematiek. Volgens de rechtbank is gesteld nog gebleken dat er mogelijkheden zijn om de situatie van het zelfstandig functioneren van verzoeker in de hypothetische situatie zonder ongeval (alsnog) vast te stellen. Dit komt voor het risico van verzoeker en heeft als gevolg dat hij als slachtoffer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zonder het ongeval wel zelfstandig zou hebben kunnen functioneren.
Verzoeker had nog voorwaardelijk verzocht om een nieuw onderzoek door een kinderpsychiater te gelasten. Dit verzoek wordt eveneens afgewezen nu de psychiater reeds heeft geoordeeld over de situatie zonder ongeval. Omdat verzoeker geen zwaarwegende argumenten heeft aangevoerd tegen dit rapport is er geen reden om zijn rapport.