Het concurrentiebeding op de schop?
In veel arbeidsovereenkomsten wordt een concurrentiebeding overeengekomen. Het concurrentiebeding verbiedt de werknemer om na het einde van het dienstverband concurrerende werkzaamheden uit te oefenen bij een ander bedrijf of als ondernemer. Het concurrentiebeding maakt een inbreuk op het grondrecht van de werknemer op vrije arbeidskeuze. Een dergelijke inbreuk is toelaatbaar als het concurrentiebeding noodzakelijk is om een noodzakelijk bedrijfsbelang, zoals bescherming van het bedrijfsdebiet (klanten, orderportefeuille, etc.), van de werkgever te beschermen. Uitgangspunt is dat het concurrentiebeding ook alleen voor die uitzonderlijke situaties wordt overeengekomen. Onderzoek toont aan dat het concurrentiebeding in de praktijk veelal standaard (zonder noodzaak) wordt opgenomen in de arbeidsovereenkomst: circa 37% van de werknemers zijn aan een concurrentiebeding gebonden en één op de drie werkgevers hanteert het concurrentiebeding vrijwel altijd als een standaardclausule in de arbeidsovereenkomst.
Het standaard gebruik van het concurrentiebeding is volgens Minister Van Gennip van SZW niet wenselijk. Reden waarom de Minister in haar kamerbrief van 2 juni jl. aangeeft het concurrentiebeding te willen hervormen. De Minister merkt op dat het gebruik van het concurrentiebeding dusdanig breed is dat het tot een ongerechtvaardigde beperking van werknemers kan leiden. Volgens de Minister raakt dit het goed functioneren van de arbeidsmarkt, aangezien werknemers hierdoor worden beperkt om van baan te verwisselen en te blijven werken binnen hun expertise en specialisme. Dit komt ook niet ten goede van werkgevers, zeker niet in tijden van krapte op de arbeidsmarkt.
De Minister wil voorkomen dat het concurrentiebeding standaard (zonder noodzaak) in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen. Om die reden wenst de Minister het concurrentiebeding te moderniseren en wel door de volgende wijzigingen door te voeren:
- Het concurrentiebeding wordt wettelijk begrensd in duur;
- Het wordt verplicht om bij het opnemen van het concurrentiebeding het geografisch bereik gespecificeerd en gemotiveerd te vermelden;
- Het wordt voor elk type arbeidsovereenkomst verplicht om bij het opnemen van het concurrentiebeding het zwaarwichtig bedrijfsbelang te motiveren (op dit moment geldt deze eis nog niet voor onbepaalde-tijd-contracten);
- De werkgever zal bij het inroepen van het concurrentiebeding in beginsel een vergoeding aan de werknemer moeten betalen vastgesteld op een bij wettelijk voorschrift bepaald percentage van het laatst verdiende salaris van de werknemer.
De voorgestelde wijzigingen roepen wel wat vragen op: zo zegt de Minister over de geldigheidsduur niet meer dan dat die een maximum moet kennen. Onduidelijk is wat dat maximum is. Voorstelbaar is dat een termijn van één jaar wordt gehanteerd. Ook benoemt de Minister enkel een beperking in geografisch gebruik, maar wordt niet gesproken over de mogelijkheid om het concurrentiebeding functioneel te beperken. Onduidelijk is ook nog hoe hoog de door de werkgever verschuldigde vergoeding aan de werknemer bij handhaving van het concurrentiebeding zal zijn. De Minister laat zich hier (vooralsnog) niet over uit. Het is bovendien voorstelbaar dat in sommige situaties het recht op een dergelijke vergoeding zal vervallen (denk aan ontslag op staande voet e.d.), maar ook hierover wordt niet gesproken in de Kamerbrief.
Mogelijk dat in de verdere uitwerking van de Minister over voornoemde wijzigingen antwoord wordt gegeven op deze punten. Dit zal blijken uit het wetsvoorstel, waarvan de Minister verwacht dat deze eind 2023 zal worden aangeboden voor internetconsulatie.
Voor vragen met betrekking tot ziekte & arbeidsongeschiktheid kunt u contact opnemen met Debby Kolk, Marijke Stevens en Lisa van Baarsel