01.10.2018
Hoge Raad: artikel 14 polisvoorwaarden AOV geen oneerlijk beding
In vervolg op het advies van A-G Hartlief d.d. 26 juli 2018 (zie mijn eerdere nieuwsbericht van 31 juli 2018) heeft de Hoge Raad op 28 september 2018 arrest gewezen ter beantwoording van prejudiciƫle vragen van de Rechtbank Den Haag.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een beding in de polisvoorwaarden waarin – kort gezegd – is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van rapporten van door de verzekeraar aangewezen deskundigen, en dat de verzekerde geacht wordt de vaststelling van de verzekeraar te hebben aanvaard als niet binnen 30 dagen bezwaar is gemaakt, geen oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13/EEG is.
De Hoge Raad heeft hiertoe allereerst overwogen dat een verzekeringnemer in geval van een arbeidsongeschiktheidsverzekering als consument in de zin van voornoemde Richtlijn kan worden aangemerkt, zodat de richtlijn op zichzelf van toepassing is. De Hoge Raad is van oordeel dat het niet een kernbeding betreft, waardoor de Hoge Raad aan een inhoudelijke toetsing aan de Richtlijn toekomt.
De Hoge Raad heeft vervolgens overwogen dat wanneer de polisvoorwaarde wordt weggedacht het volgens de hoofdregel van art. 150 Rv aan de verzekerde is te bewijzen dat hij arbeidsongeschikt is in de zin van de verzekeringsovereenkomst en in welke mate. Indien hij daartoe een deskundige inschakelt, draagt hij – behalve wanneer hij uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst recht heeft op vergoeding daarvan – zelf de daaraan verbonden kosten. Als de verzekeraar het standpunt van de verzekerde betwist, kan de rechter een deskundige benoemen. Daarbij heeft de verzekerde inspraak bij de aanwijzing van de deskundige en de aan deze te stellen vragen.
Het verschil in rechtspositie is – aldus de Hoge Raad – hierin gelegen dat bij gelding van het beding (i) de verzekeraar op zijn kosten onderzoek laat doen naar de (gestelde) arbeidsongeschiktheid van de verzekerde, maar (ii) de verzekerde geen aanspraak kan maken op inspraak bij de keuze van de persoon van de deskundige(n) en de door deze(n) te beantwoorden onderzoeksvragen.
De Hoge Raad geeft aan dat het rapport een partij rapport betreft en de verzekerde de mogelijkheid heeft de uitkomsten met eigen onderzoek te betwisten.
Naar het oordeel van de Hoge Raad kan hiermee niet worden geconcludeerd dat het beding een ‘aanzienlijke verstoring van het evenwicht’ tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt.
Wel heeft de Hoge Raad expliciet opgemerkt dat er twijfel kan bestaan over de wenselijkheid van het gebrek aan inspraak bij de aanwijzing van de deskundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen, zoals ook al door A-G Hartlief was aangegeven.