Home Jurisprudentieoverzicht (medische) aansprakelijkheid juni/juli 2022

Jurisprudentieoverzicht (medische) aansprakelijkheid juni/juli 2022

Samengesteld aan de hand van https://uitspraken.rechtspraak.nl:

Hoge Raad vult gezichtspunten voor toekennen shockschade nader in (o.a. geen directe confrontatie meer vereist)

ECLI:NL:HR:2022:958
Doodslag door haar achtjarige dochter van flatgebouw in Hoogeveen te doen vallen, art. 287 Sr. Vordering benadeelde partij. Shockschade/schokschade. 1. HR preciseert rechtspraak over schokschade. 2. Kon hof vordering van b.p. (vader die het lichaam van zijn dochter in het mortuarium heeft gezien) t.z.v. schokschade toewijzen, ook al was de confrontatie met het lichaam niet onverhoeds en onvermijdbaar?

Ad 1. HR overweegt in aanvulling op HR:2002:AD5356 o.m. het volgende. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt (secundair slachtoffer). Gezichtspunten die daarbij een rol spelen zijn: (a) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, (b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en (c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer. Het recht op vergoeding van schokschade is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel waarbij geldt dat zowel de materiële als immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking komt. HR maakt verder opmerkingen over het vereiste dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld en de betekenis van de in dat verband gebruikte uitdrukking ‘in de psychiatrie erkend ziektebeeld’; de mogelijkheid voor de strafrechter om een vordering t.z.v. schokschade deels toe te wijzen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren (vgl. HR:2019:793); samenloop van aanspraken op vergoeding van schokschade en affectieschade; de toetsing in cassatie van oordelen over de omvang van schokschade.

Ad 2. Hof heeft vastgesteld dat de b.p. in het mortuarium is geconfronteerd met het stoffelijk overschot van zijn dochter en de schokkende, destructieve impact van de val op haar lichaam, dat de b.p. door die schokkende ervaring lijdt aan PTSS, dat deze aandoening is gediagnosticeerd door een klinisch psycholoog/psychotherapeut en dat intensieve behandeling daarvan is aangewezen. De hierop gebaseerde toewijzing van de vordering van schokschade geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De omstandigheden dat de b.p. pas op een later moment met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit is geconfronteerd en dat die confrontaties in het mortuarium en nadien nog met foto’s niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar waren, doen daaraan – gelet ook op de door het hof als gruwelijk aangemerkte toedracht van het bewezenverklaarde en de directe familieband tussen het slachtoffer en de b.p. – niet af.

Volgt verwerping.

Medische aansprakelijkheid

ECLI:NL:RBGEL:2022:3698
Letselschade. Medische aansprakelijkheid. Vervolg op ECLI:NL:RBGEL:2021:3665. Beoordeling na deskundigenbericht; Fout heeft geleid tot een jaar extra morbiditeit. Schadebegroting. Niet meer schade dan reeds voldaan. Vordering afgewezen.

ECLI:NL:RBAMS:2022:2975
Tekortkoming in de nakoming van een geneeskundige behandelovereenkomst (liposuctie behandelingen)? Een plastisch chirurg heeft niet onzorgvuldig gehandeld door niet de diagnose Body Dysmorphic Disorder (BDD) in overweging te nemen.

ECLI:NL:RBDHA:2022:6238
Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb). Vordering van moeder en donorkinderen tot verstrekking van persoonsidentificerende gegevens van vermoedelijke donorvader. Archief fertiliteitskliniek wegens wanordelijkheden overgedragen aan de Staat, die dit in beheer heeft gegeven aan een ziekenhuis. Voor verwekking van één van de kinderen is gebruik gemaakt van sperma dat vóór de inwerkingtreding van de Wdkb (per 1 juni 2004) ter beschikking is gesteld, maar waarmee de kunstmatige inseminatie ruimschoots daarna heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart voor recht (a) dat de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB) de persoonsidentificerende gegevens van de vermoedelijke donorvader van minderjarige 2 onder verwijzing naar dit vonnis dient op te vragen bij het Radboudumc, (b) dat minderjarige 2, zodra hij 16 jaar zal zijn geworden bij de SDKB een aanvraag kan doen tot het verstrekken van de persoonsidentificerende gegevens van zijn vermoedelijke donorvader, (c) dat de SDKB vervolgens de procedure aanvangt zoals voorzien in artikel 3 lid 2 Wdbk, en overigens overeenkomstig hetgeen onder nr. 6.10 van dit vonnis is overwogen.

Geen schending informed consent

ECLI:NL:RBGEL:2022:3340
Geen schending informatieplicht 7:448 BW. Informed consent. Geen tekortkoming in de behandelovereenkomst. Vordering afgewezen.

Aantasting bindend advies van geschilleninstantie (Wkkgz) in deelgeschilprocedure? Verzoek tot vergoeding schade boven € 25.000,= in deelgeschilprocedure na uitspraak geschilleninstantie?

ECLI:NL:RBMNE:2022:1498
Deelgeschil. De Stichting Geschillen Instantie Mondzorg (SGIM), een geschilleninstantie in de zin van de Wkkgz, heeft verweerster veroordeeld tot betaling en bedrag van € 25.075 (schadevergoeding van € 25.000,= vermeerderd met het griffierecht van € 75). In deze deelgeschilprocedure vraagt verzoekster onder meer primair om voor recht te verklaren dat verweerster en VvAA aan haar de volledige schade dienen te vergoeden die is ontstaan door de behandelingen in 2017 en 2018 en die nog niet is vergoed in het kader van de door de SGIM toegekende schadevergoeding van € 25.000. Subsidiair vraagt zij de vaststellingsovereenkomst partieel te vernietigen, namelijk uitsluitend en alleen voor zover die overeenkomst betrekking heeft op de schadevergoedingsvordering boven de € 25.000. Naar het oordeel van de rechtbank leent het subsidiaire verzoek zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank overweegt in dat kader dat de uitspraak van de SGIM een bijzondere vorm van de vaststellingsovereenkomst (artikel 7:900 lid 2 BW) is. Tegen een bindend advies staat geen rechtsmiddel open. Een bindend advies kan slechts worden aangetast wanneer sprake is van nietigheid (artikel 7:902 BW). Hiervan is sprake wanneer het in strijd is met dwingend recht of in strijd met de openbare orde en goede zeden. Daarnaast kan het bindend advies vernietigd worden. Dat kan indien nakoming in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 7:904 BW). Dit laatste heeft verzoekster voor haar subsidiaire verzoek (om de vaststellingsovereenkomst partieel te vernietigen) aangevoerd. Maar dat gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, omdat wel vaststaat dat zij zich te laat tot de rechter heeft gewend en de verkeerde ingang is gekozen. Zij had zich volgens het SGIM reglement hiervoor binnen twee maanden na de verzenddatum tot de bodemrechter moeten wenden. Om die reden wordt verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar subsidiaire verzoek.

De vraag of verzoekster nog aanspraak heeft op vergoeding van haar schade boven de door SGIM toegekende schade kan naar het oordeel van de rechtbank wel in deze deelgeschilprocedure aan de orde komen. De rechtbank overweegt dat zij in het kader van dit deelgeschil nu niet beoordelen of verzoekster aanspraak kan maken op de boven de door de SGIM toegekende schade van € 25.000. Daarvoor is van belang om vast te stellen of verzoekster wist of behoorde te weten dat met de procedure bij de SGIM haar maximale te verhalen schade € 25.000 zou zijn. Aan de hand van feiten en omstandigheden moet duidelijk worden wat haar precies aan informatie is gegeven en hoe verzoekster dit heeft mogen opvatten en dat ontbreekt in dit deelgeschil. Ook voor haar beroep op dwaling is dat van belang. Daarvoor zal nader bewijs of tegenbewijs moeten worden geleverd. Deze nadere bewijslevering (met getuigen) zal veel tijd, kosten en moeite met zich meebrengen. Afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan leveren, oordeelt de rechtbank dat het verzoek om een beslissing in dit deelgeschil daarom worden afgewezen. Voor de beoordeling en beantwoording van de verschillende vragen in deze zaak is het voeren van een gewone (bodem)procedure de aangewezen weg, aldus de rechtbank.

 Geschillen over de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van handelen van een bestuurder van een vennootschap (i.c. het niet regelen van een verzekeringsdekking voor werknemers) niet geschikt voor deelgeschil

ECLI:NL:RBNHO:2022:5071
Deelgeschil. Werkgeversaansprakelijkheid? Zaak is niet geschikt voor deelgeschil. Nader onderzoek is nodig naar de toedracht van het ongeval en naar de feitelijke omstandigheden voorafgaand aan ongeval. De behandeling van de subsidiaire grondslag van bestuurdersaansprakelijkheid valt naar het oordeel buiten de reikwijdte van de deelgeschilprocedure ex artikel 1019w Rv valt. De deelgeschilprocedure is bedoeld voor geschillen over de aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel na een ongeval en niet voor geschillen over de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van handelen van een bestuurder van een vennootschap (i.c. het niet regelen van een verzekeringsdekking voor werknemers). Het verzoek tot vaststelling van aansprakelijkheid wordt op grond van artikel 1019z Rv afgewezen.

Verzoek te bepalen dat verzekeraar medewerking moet verlenen aan deskundigenbericht afgewezen: procedure tot benoeming van voorlopig deskundigenbericht was aangewezen

ECLI:NL:RBDHA:2022:5356
Deelgeschil. Nog geen deskundigenonderzoek ingewonnen. Naar het oordeel van de rechtbank kan geen causaal verband worden aangenomen, is er geen aanleiding tot veroordeling van de verzekeraar tot medewerking aan medische expertise en zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor nadere bevoorschotting en verdere vergoeding BGK. Gebleken is dat partijen nog niet hebben gesproken over in te schakelen medische experts. Voor het geval dat partijen op dit punt geen overeenstemming kunnen bereiken, staat naar het oordeel van de rechtbank voor verzoeker de route van indiening van een verzoek tot het laten verrichten van een voorlopig deskundigenonderzoek open. De rechtbank is van mening dat sprake is van een volstrekt onnodig en ten onrechte ingestelde procedure. Op voorhand was duidelijk dat er onderzoek door een deskundige nodig zou zijn om tot verdere beoordeling van het causaal verband en de omvang van de geleden schade en bevoorschotting te komen en daarvoor is de procedure van artikel 202 en verder Rv bedoeld, aldus de rechtbank. De rechtbank wijst de verzoeken af, kosten worden niet begroot.

Deelgeschilprocedure overig

ECLI:NL:RBDHA:2022:6374
Deelgeschil. Partijen zijn niet gebonden aan rapport van gezamenlijk benaderde deskundige. Beginsel van hoor en wederhoor geschonden door deskundige. Daarnaast is rapport niet voldoende inzichtelijk.

ECLI:NL:RBMNE:2022:1499
Deelgeschil. Verzoekers is in 2014 en 2016 bij een verkeersongeval betrokken geweest. Sindsdien heeft verzoeker whiplash klachten en rug- en psychische klachten. Op basis van een deskundigenonderzoek oordeelt de rechtbank dat de rugklachten niet als ongevalsgevolg kunnen worden beschouwd. De rechtbank verklaart voor recht dat er een causaal verband bestaat tussen de beide ongevallen en de whiplashklachten van verzoeker over de periode van 18 april 2014 tot 6 juni 2017 (de datum van het eerste deskundigenrapport). Nu de deskundige heeft vastgesteld dat de nekklachten in de loop van de tijd zijn verminderd en er bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen meer zijn, overweegt de rechtbank dat kennelijk thans sprake is van myogene nekklachten, die niet meer passen bij een whiplash associated disorder. Naar het oordeel van de rechtbank wijst deze conclusie op een doorbreking van het causale verband tussen de ongevallen en de nek- en schouderklachten met ingang van 6 juni 2017. Om die reden is de gevraagde verklaring voor recht, daar waar het gaat om de nek- en schouderklachten, voor de periode ná 6 juni 2017 niet toewijsbaar. De rechtbank verklaart voorts voor recht dat er een causaal verband bestaat tussen het eerste ongeval en de toegenomen psychische klachten van verzoeker over de periode van 18 april 2014 tot heden. Gezien de re-existente psychische klachten en de aangegeven (autonome) alternatieve oorzaken acht de rechtbank met het oog op de te begroten schade een aanvullende rapportage door de psychiater aangewezen.

Benoeming nieuwe deskundige na eerder beroep op blokkeringsrecht

ECLI:NL:RBGEL:2022:2962
Voorlopig deskundigenbericht. Letselschade. Verzoeker verzoekt nieuw deskundigenonderzoek na eerder beroep op blokkeringsrecht. De rechtbank overweegt dat uitgangspunt bij een deskundigenonderzoek is, dat partijen op grond van art. 198 lid 3 Rv dienen mee te werken aan het onderzoek. Van niet meewerken is bijvoorbeeld sprake indien een partij met een beroep op het blokkeringsrecht van art. 7:464 lid 2 sub b BW heeft verhinderd dat van het deskundigenbericht mededeling wordt gedaan aan de wederpartij en de rechter. Wordt aan de verplichting tot meewerken aan het onderzoek niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij in de omstandigheden van het geval geraden acht. Dit betekent dat wanneer een partij zich beroepen heeft op het blokkeringsrecht, een verzoek van die partij tot het gelasten van een nieuw deskundigenbericht niet zonder meer toewijsbaar is, aldus de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat het blokkeringsrecht zou worden uitgehold, zoals verzoeker stelt. De parlementaire geschiedenis biedt geen aanknopingspunt voor de gedachte dat een beroep op het inzage- en blokkeringsrecht geen consequenties zou mogen hebben. Het blokkeringsrecht biedt immers slechts de mogelijkheid te voorkomen dat informatie die men voor zich wil houden aan de (mede)opdrachtgever tot de keuring wordt doorgegeven. Het strekt er niet toe om dan (steeds) een hernieuwde keuring te kunnen verlangen, totdat een rapport tot stand is gekomen dat de blokkeringsgerechtigde welgevallig is, althans dat hij met de opdrachtgever zou willen delen. Dit zou naar het oordeel van de rechtbank in strijd komen met de goede procesorde. De voornoemde uitgangspunten zien op een door de rechter gelast (voorlopig) deskundigenbericht. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een in gezamenlijk door partijen geïnitieerd deskundigenonderzoek. Hoewel een dergelijk deskundigenrapport voor een belangrijk deel op één lijn is te stellen met een door de rechter gelast deskundigenbericht, bestaan er ook verschillen, aldus de rechtbank. Er kan bijvoorbeeld een verschil zitten in de mate waarin partijen zich bewust zijn van en gewezen zijn op de gevolgen van het niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek en hier meer specifiek van een beroep op het blokkeringsrecht. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat voor verzoeker duidelijk was wat de gevolgen zouden kunnen zijn van een beroep op het blokkeringsrecht. Het enkele feit dat hij zich liet bijstaan door een medisch adviseur maakt dit niet anders. In genoemde omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om aan het blokkeren van het (concept-)rapport van het in gezamenlijke opdracht uitgevoerde deskundigenonderzoek het gevolg te verbinden dat geen ruimte is voor een nieuw onderzoek, omdat dit strijd met de goede procesorde of een ander zwaarwegend bezwaar zou opleveren. De rechtbank wijst het verzoek tot benoeming van een nieuwe deskundige toe. Welke consequenties er eventueel nog moeten worden verbonden aan het eerdere inroepen van het blokkeringsrecht kan na afronding van het nieuwe deskundigenonderzoek nader aan de orde te komen in een door partijen aan te spannen hoofdzaak.

Nieuwe deskundige benoemd omdat eerder deskundige geen aanvang met onderzoek heeft genomen

ECLI:NL:GHSHE:2020:1911

Nieuwe deskundige benoemd omdat eerdere deskundige geen aanvang met onderzoek heeft genomen.

Vordering tot verwijdering registraties in het Incidentenregister en de interne verwijzingsregister afgewezen

ECLI:NL:RBDHA:2022:5296

Kort geding. Vermoeden van fraude bij verzekeraar door een tussenpersoon door het dubbel claimen van schade. Vorderingen tot verwijdering van registraties en hervatting samenwerking afgewezen. Voorshands staat voldoende vast dat eiser opzettelijk schade dubbel heeft geclaimd.

Terugvordering schade uitkering door verzekeraar na fraude verzekerde toegewezen

ECLI:NL:GHARL:2022:5887

Verzekeringsrecht. Verzekeringsmaatschappij vordert schade uitkering terug bij verzekerde omdat is gebleken dat bij de schadeaangifte is gefraudeerd door opzettelijk een onware opgave te doen. Rechtbank heeft vordering toegewezen en de verzekerde veroordeeld in de werkelijke proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten. Het hoger beroep van appellant (de verzekerde) slaagt niet, behalve waar het betreft de veroordeling in de werkelijke proceskosten. Op dat punt vernietigt het hof het vonnis van de rechtbank en bepaalt het hof dat appellant zal worden veroordeeld in de forfaitaire kosten. Appellant heeft echter wel te gelden als de in haar hoger beroep hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van dat hoger beroep. Die kosten zullen forfaitair worden bepaald aan de hand van het liquidatietarief.

Onrechtmatige schadeafwikkeling

ECLI:NL:RBNNE:2022:1991
Deelgeschil. Vrouw is in de uitoefening van haar werkzaamheden slachtoffer geworden van mishandeling, als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen. De vraag is of er sprake is van een onrechtmatige schadeafwikkeling door NN en of verzoekster hierdoor schade heeft opgelopen. De rechtbank overweegt dat uit de tussen partijen gevoerde correspondentie blijkt dat sprake is van een weinig voortvarende aanpak van de letselschadezaak door NN, onder andere met betrekking tot het in gang zetten van de benodigde expertises. De afwikkeling van de letselschade is in een impasse geraakt. Dat de wijze van schadeafwikkeling grote impact op verzoekster heeft, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken. De rechtbank verwijst daartoe naar de verklaring van een psycholoog, die onder meer concludeerde dat verzoekster als gevolg van de wijze van schadeafwikkeling een sociale fobie heeft ontwikkeld. De rechtbank bepaalt dat sprake is van secundaire victimisatie in verband met onrechtmatige schadeafwikkeling door de verzekeraar, waarvoor de verzekerde werkgever aansprakelijk is.

Werkgeversaansprakelijkheid

ECLI:NL:RBROT:2022:4712
Arbeidsongeval. Zowel formele als materiële werkgever aansprakelijk zijn voor de geleden en nog te lijden schade van eiser als gevolg van het arbeidsongeval. Nu de vordering tegen beide werkgevers voor de schade van eiser reeds op grond van artikel 6:170 lid 1 BW zal worden toegewezen, behoeft het beroep op artikel 7:658 BW geen nadere bespreking meer.

ECLI:NL:RBNHO:2022:5288
Werkgeversaansprakelijkheid. Werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake was van gevaarlijke werkomstandigheden. Het causaal verband is te onzeker om de omkeringsregel toe te passen. De werkgever heeft aan haar zorgplicht voldaan.

ECLI:NL:GHSHE:2022:2200
Werkgeversaansprakelijkheid voor een ongeval met een reachtruck. Het betoog van de werkgever dat geïntimeerde een ervaren arbeidskracht is, getraind en gecertificeerd is voor veiligheidsinstructies en dat geïntimeerde bekend is met de hem ook toegezonden veiligheidsregels, waaronder de door hem geschonden veiligheidsregel 7 dat alle lichaamsdelen binnen de truck moeten worden gehouden, wordt door het hof niet gevolgd. Deze ingeroepen omstandigheden doen naar het oordeel van het hof niet af aan de op de werkgever rustende werkgeversverplichting tot het nemen van preventieve maatregelen en om te waarschuwen en instrueren en om toezicht te houden op de naleving. Ook een ervaren en geïnstrueerde werknemer zal niet altijd de gewenste oplettendheid in acht nemen en de werkgever is ook verantwoordelijk voor de veiligheid van ervaren en geïnstrueerde werknemers. Ook dient de werkgever rekening te houden met het ervaringsfeit dat zelfs een ervaren en geïnstrueerde werknemer wel eens nalaat om de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is. Dit geldt nog temeer in situaties waarin een werknemer dagelijks meermalen pleegt te verkeren, zoals hier aan de orde. Algemene ervaringsregel is immers ook dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie leidt tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid, aldus het hof. Voorts is naar het oordeel van het hof gesteld noch gebleken van enige concrete (werk)instructie en/of van enig concreet toezicht op de naleving van de door de werkgever bedoelde veiligheidsinstructies en veiligheidsregels. Het hof concludeert dat de kantonrechter de vorderingen van de werknemer terecht heeft toegewezen.

ECLI:NL:RBNHO:2022:5115
Vordering schadevergoeding ex art 7:658, 6:162 afgewezen. Causaal verband tussen psychische en fysieke klachten en werkomstandigheden niet aangetoond. Omkeringsregel niet aan de orde vanwege multi-causale karakter klachten. Geen schending zorgplicht werkgever.

ECLI:NL:RBDHA:2022:5464
Uitzendkracht verwond aan linkerelleboog. Gebrek aan zorg leidt tot ontsteking. Formele werkgever aansprakelijk wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering. Zorgplichtschending door materiele werkgever heeft niet tot schade geleid.

Machtiging verlenen verplichte zorg

ECLI:NL:RBGEL:2022:3442
Door de advocaat is primair bepleit om afwijzing van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene is namelijk wilsbekwaam, waardoor haar verzet gehonoreerd dient te worden. Nu in de medische verklaring niets gerapporteerd is over de wilsbekwaamheid van betrokkene, kan de rechtbank niet beoordelen of betrokkene in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen. De rechtbank zal daarom deze zaak aanhouden, zodat een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog een verklaring kan opstellen waaruit blijkt of betrokkene wilsbekwaam is. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de drie wekentermijn die geldt voor een deskundigenbericht op basis van art. 6:2 lid 4 jo art. 6:1 lid 5 Wvggz, die de rechtbank ook zal hanteren.

ECLI:NL:RBAMS:2022:2511
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg. Verplichte medewerking aan onderzoek naar ziekte van Huntington met uitzondering van genetisch onderzoek; wilsonbekwaamheid. Recht om niet te weten, WGBO (artikel 7:449 BW).

Vervangende toestemming voor medische behandeling minderjarigen

ECLI:NL:RBNNE:2022:2376
Vervangende toestemming medische behandeling verleend (artikel 1:265h, eerste lid, BW) voor het uitvoeren van diagnostisch onderzoek bij (onder andere) een minderjarige van 12+, ondanks dat niet kan worden vastgesteld of de minderjarige tot een redelijke waardering van zijn/haar belangen kan komen. Gelet op de omstandigheden moet niet van de minderjarige verwacht moet worden dat deze zelf een knoop doorhakt. Verzoek om vervangende toestemming voor vervolgbehandelingen wordt afgewezen.

Letselschade bij val van paard

ECLI:NL:RBOVE:2022:1742
Letselschade. Val en trap van een paard. 6:179 BW. Eigen schuld en billijkheidscorrectie. Het ongeval is niet het gevolg is geweest van een berijdersfout door onvoldoende (aan)sturing, maar van een schrikreactie van het paard. De val en de trap van het paard en de als gevolg daarvan geleden schade is veroorzaakt door het onberekenbare gedrag en de eigen energie van het paard. Daarom is de toenmalig bezitter van het paard in beginsel op de voet van artikel 6:179 BW aansprakelijk voor deze schade. Een redelijke verdeling van de schade betekent in dit geval dat 75% voor rekening van de toenmalig bezitter en 25% voor rekening van de ruiter dient te komen.

vorige overzicht

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven