Home Jurisprudentieoverzicht (medische) aansprakelijkheid november 2021

KBS

Jurisprudentieoverzicht (medische) aansprakelijkheid november 2021

Deelgeschilprocedure

ECLI:NL:RBOBR:2021:5974
Letselschade zaak. Partijen zijn het er over eens dat er deskundigenonderzoek moet plaatsvinden maar twisten over de vraag welke medische informatie het slachtoffer daaraan voorafgaand aan de medisch adviseur van de verzekeraar moet verstrekken. In eerder deelgeschil is het slachtoffer gelast nadere medische informatie te verstrekken. Het slachtoffer heeft hieraan niet voldaan. Zijn verzoek voor verlof om hoger beroep te mogen instellen van de deelgeschilbeslissing is afgewezen, omdat de beslissing van de deelgeschilrechter niet de materiële rechtsverhouding tussen partijen betrof. Het slachtoffer is een bodemprocedure gestart en de verzekeraar vordert in 843a Rv incident dat het slachtoffer onder verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld de eerder genoemde medische informatie te verstrekken. Het verzoek wordt afgewezen. De rechtbank is niet aan de deelgeschilbeslissing gebonden, omdat de beslissing van de deelgeschilrechter niet de materiële rechtsverhouding tussen partijen betrof (art. 1019 cc lid 1 Rv). In eerste instantie kan aan deskundigen worden overgelaten welke informatie zij nog willen hebben. Partijen kunnen daarmee samenhangend gerichte vragen formuleren. Indien na deskundigenrapport nog behoefte bestaat aan informatie die niet wordt verstrekt kan desgewenst een nieuw verzoek worden ingediend. In dit stadium prevaleert het belang van het slachtoffer bij bescherming van zijn gegevens boven het belang van de verzekeraar om onder verbeurte van een dwangsom een veroordeling tot het verstrekken van die gegevens te verkrijgen.

ECLI:NL:GHARL:2021:11051
Hoger beroep van deelgeschilbeschikking. Hoger beroep van beschikking in deelgeschilprocedure. Het Hof oordeelt – anders dan de kantonrechter – dat de werkgever aansprakelijk wegens tekortkoming in de zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW.

Onvoldoende instructie voor gebruik ladders. Geen bewuste roekeloosheid. Het hof doet de zaak zelf af. Deze uitspraak is interessant, omdat hier duidelijk in naar voren komt op welke wijze hoger beroep moet worden ingesteld van een beschikking van de deelgeschilrechter, dat de bodemrechter aan de beslissing van de deelgeschilrechter is gebonden op dezelfde wijze als aan een tussenvonnis en dat het aan het hof is te beslissen om de zaak zelf af te doen dan wel terug te verwijzen naar de rechtbank.

Medische aansprakelijkheid

ECLI:NL:RBAMS:2021:7277
De moeder van een minderjarige stond tijdens haar zwangerschap onder controle van een verloskundigenpraktijk. De verloskundige heeft bij de 20-weken echo (structureel echoscopisch onderzoek, SEO) vast gesteld dat de diameter van de arteria pulmonalis (longslagader) groter leek dan de diameter van de aorta (grote lichaamsslagader). Om die reden werd moeder verwezen naar het ziekenhuis voor een geavanceerd ultrageluid onderzoek (GUO). In het ziekenhuis werd een discrepantie tussen de longslagader en de aorta waargenomen. Er was geen verschil in de grootte van de hartkamers en er werd geen ventrikel septum defect (een gaatje in het tussenschot van de hartkamers, hierna: VSD) waargenomen. Er werden geen aanwijzingen voor cardiale afwijkingen gevonden. Het ziekenhuis heeft de moeder terugverwezen naar de verloskundige. Enkele dagen na de geboorte van de minderjarige werd in een ander ziekenhuis geconstateerd dat sprake was van een interruptie van de linker aortaboog type A en een VSD in verband waarmee een operatie heeft plaatsgevonden. De cardiale problematiek heeft geleid tot zuurstoftekort als gevolg waarvan minderjarige hersenbeschadiging heeft opgelopen. De ouders hebben het ziekenhuis aansprakelijk gesteld. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid afgewezen. Een door de rechtbank benoemde deskundige concludeerde – met het ziekenhuis – dat de gestelde diagnose op basis van de geavanceerde echo (GUO) juist was en dat er geen indicatie was voor een (vervolg) GUO of andere aanvullende diagnostiek. In deze procedure verzoeken de ouders de rechtbank onder verwijzing naar twee éénzijdig door hen ingewonnen rapporten te verklaren voor recht dat het ziekenhuis aansprakelijk moet worden gehouden voor de gevolgen van het tekortschieten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst respectievelijk wegens onrechtmatig handelen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige aan de eisen dat het volledig, inzichtelijk en consistent is. Niet is gebleken van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren waardoor het rapport terzijde moet worden gesteld. Gelet op de conclusies van deze deskundige is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond voor het oordeel dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Om dezelfde reden is van onrechtmatig handelen evenmin sprake. De vorderingen van de ouders worden afgewezen.

ECLI:NL:RBAMS:2021:7357
Deelgeschil. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend voor het melden van de verkeerde uitslag van de PET-scan van 1 februari 2016 door de internist en voor de onjuiste beoordeling van de CT-scan van 12 januari 2016 door de radioloog. De vraag is welke gevolgen het handelen van het ziekenhuis heeft gehad op het verloop van de ziekte van de overledene. De rechtbank overweegt dat in dit kader van belang is om welk soort tumor het ging, het stadium van de kanker, het moment waarop de diagnose in de hypothetische situatie zonder fouten zou zijn gesteld, welke behandeling dan zou zijn gegeven en wat de overlevingskansen in dat geval zouden zijn geweest, mede in het licht van zijn conditie op dat moment. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de op gezamenlijk verzoek van partijen benaderde deskundige onvoldoende duidelijk gemaakt waarop hij zijn conclusie heeft gebaseerd dat bij overledene (in een ander ziekenhuis) de diagnose plaveiselcelcarcinoom was gesteld. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een zwaarwegend bezwaar op om van het door de deskundige gegeven oordeel over het soort tumor uit te gaan. De rechtbank neemt, overeenkomstig het subsidiaire verzoek van verzoekster en het standpunt van ziekenhuis, tot uitgangspunt nemen dat de overledene een niet-kleincellig carcinoom had. Uitgaande van deze diagnose verklaart de rechtbank mede op basis van het op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebrachte deskundigenrapport voor recht dat overledene later zou zijn overleden en welke overlevingskansen hij had gehad, indien artsen hadden gehandeld als redelijk handelend en bekwaam vakgenoot. Ziekenhuis gehouden tot vergoeding overlijdensschade.

Causaal verband

ECLI:NL:RBZWB:2021:5552
Aanrijding. Verklaring voor recht: milde hoofdpijnklachten, vermoeidheidsklachten en cognitieve problemen dienen te worden toegerekend aan het ongeval. Symptoomvaliditeitstest. BGK. Deze uitspraak is interessant omdat in rov. 4.2 t/m 4.4. mede aan de hand van jurisprudentie een helder overzicht wordt gegeven van het juridisch kader (met bewijslastverdeling) aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of bij de benadeelde sprake is van gezondheidsklachten en zo ja, welke.

ECLI:NL:RBROT:2021:10870
Tussenvonnis in letselschadezaak. Klachten van eiser staan in (juridisch) causaal verband met het hem in 2008 overkomen ongeval. Een volledige herbeoordeling van de gezondheidstoestand van eiser vanaf het moment dat hem het ongeval is overkomen, acht de rechtbank niet aangewezen. Vaststaat dat eiser volledig arbeidsongeschikt was op het moment dat het laatste re-integratietraject eindigde. Nadien heeft de gedaagde verzekeraar zich vijf jaar lang er niet op beroepen dat eiser zijn verlies aan arbeidsvermogen zou kunnen en moeten beperken en niet aangedrongen op een onderzoek door een verzekeringsarts om de (resterende) (arbeids)mogelijkheden van eiser te onderzoeken. Wel is eiser in het kader van de WIA in de loop van 2017 door het UWV herbeoordeeld. In het kader van een beroepsprocedure tegen een na deze herbeoordeling door het UWV genomen beslissing zijn een verzekeringsarts en een psychiater verzocht onderzoek te doen en te rapporteren. De gedaagde verzekeraar krijgt gelegenheid op deze rapporten te reageren. Tevens kunnen partijen zich uitlaten over de persoon van een te benoemen arbeidsdeskundige en de aan deze te stellen vragen. Verder is de rechtbank voornemens om de arbeidsdeskundige te benoemen die reeds twee rapportages heeft uitgebracht voor de hypothetische situatie zonder ongeval en hem een toelichting en verduidelijking te vragen van zijn rapportages. Voorlopig oordeel dat de door eiser ontvangen vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 6:100 BW in mindering komt op de eventueel door de verzekeraar te betalen schadevergoeding. Deze uitspraak laat zien dat een verzekeraar, indien aan de orde, tijdig moet aansturen op een onderzoek door een verzekeringsarts om de (resterende) (arbeids)mogelijkheden van een benadeelde te laten onderzoeken.

ECLI:NL:GHARL:2021:10241
Melkveehouders spreken gemeente aan tot vergoeding van (gezondheids)schade aan hun vee en kinderen, veroorzaakt door het lekken van een inspectieput van een rioolafvoerleiding die in het door de melkveehouders gebruikte perceel grasland ligt. Het causaal verband tussen het lekken en de gestelde schade is echter onvoldoende onderbouwd. Geen reden voor toepassing van de omkeringsregel of voor het aannemen van proportionele aansprakelijkheid. Geen reden voor gebod voor geheimhouding ex artikel 28 Rv. Wel toewijzing van vergoeding voor gemaakte expertisekosten.

Verzoek voorlopig deskundigenbericht/deskundigen

ECLI:NL:RBNHO:2021:9644
Medische aansprakelijkheidszaak. Verzoek om voorlopig deskundigenbericht toegewezen. Voorschot op de kosten van de deskundige moet verzoeker conform het uitgangspunt van de wet betalen. Er is geen reden voor kostenverdeling conform aanbeveling 18 van de GOMA.

ECLI:NL:RBNHO:2021:10618
Verkeersongeval; letselschade. Motor aangereden door auto van links. WAM-verzekeraar auto aansprakelijk? Dat auto door rood of geel licht is gereden is nog niet aangetoond. Deskundigen van partijen dienen hun rapporten over de toedracht van het ongeval ter zitting nader toe te lichten.

Rekenrente

ECLI:NL:GHDHA:2021:2391
Personenschade. Verkeersongeval. Vaststellen van de omvang van het verlies van verdienvermogen en uitgangspunten ten aanzien van de kapitalisatie van deze schadepost (de rekenrente). Pensioenschade. Post ‘onvoorzien’. Het hof ziet namelijk geen aanleiding om bij de bepaling van de rekenrente per geval rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van het betreffende letselschadeslachtoffer. Gelet op de vrij beperkte looptijd in deze zaak, bestaat naar het oordeel van het hof in deze zaak geen grond om, zoals de rechtbank heeft overwogen, bij de kapitalisatie uit te gaan uit te gaan van drie verschillende periodes (ieder met een eigen percentage aan nominale rente en inflatie). Om dezelfde reden ziet het hof in deze zaak geen aanleiding gebruik te maken van de Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken van de LOVCK/LOVC-Hoven van juni 2021, waarin een systeem van drie periodes is gehanteerd. Het hof zal uitgaan van slechts twee periodes, te weten de periode die loopt gedurende de eerste vijf jaar na de peildatum (hierna: de eerste periode), en een periode die loopt vanaf de aanvang van het zesde jaar na de peildatum tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (hierna: de tweede periode).

Varia

ECLI:NL:RBAMS:2021:6648
De werkgever had de arbeidsovereenkomst met de werknemer beëindigd, omdat de werknemer niet aan zijn re-integratieverplichtingen zou hebben voldaan. De werkgever had een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd, zodat een procedure voor de rechter kon worden gestart om de arbeidsovereenkomst te laten beëindigen. De arbeidsdeskundige van het UWV oordeelde in dit deskundigenonderzoek kort gezegd dat de werknemer wel aan zijn re-integratieverplichtingen had voldaan, dat de werknemer maar beperkt belastbaar was. Nadat een klacht tegen het deskundigenoordeel gegrond was verklaard heeft de werkgever in deze procedure verzocht te verklaren voor recht dat het UWV aansprakelijk was voor de gevolgen van een gebrekkig deskundigenoordeel. De rechtbank wijst de vordering toe. Nu sprake is van een deskundigenoordeel dat (zodanig) niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, is sprake van onrechtmatig handelen jegens de werkgever. Voldaan aan relativiteitsvereiste. Indien de arbeidsdeskundige wel het deskundigenonderzoek zou hebben verricht volgens de eisen die daaraan worden gesteld, zou deze waarschijnlijk tot een ander oordeel zijn gekomen. Aansprakelijkheid UWV voor schade bestaande uit met werknemer gesloten beëindigingsregeling. Eigen schuld ING 60%.

ECLI:NL:RBROT:2021:11398
Gedaagde heeft eiser vanaf 2009 als letselschadespecialist bijgestaan bij de afhandeling van zijn letselschade als gevolg van een ongeval in 2006. In januari 2016 is met bijstand van gedaagde een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan eiser een schade-uitkering heeft ontvangen. Na het ongeval heeft eiser medische behandelingen ondergaan, waarbij in 2008 en in 2011 een neurostimulator is geïmplanteerd. De batterij daarvan moeten na tien jaar tegen hoge kosten worden vervangen. De rechtbank moet oordelen over de vraag of het aan een beroepsfout van de  letselschadespecialist is te wijten dat met die kosten geen rekening is gehouden bij totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en wijst de vordering af. Bij de beoordeling van de vorderingen van eiser moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de letselschadespecialist toerekenbaar is tekortgeschoten in hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam letselschaderegelaar in vergelijkbare omstandigheden mocht worden gevergd, door bij de schaderegeling – kort gezegd – geen rekening te houden met de toekomstige kosten van vervanging van de IPG-batterijen. Op eiser rust de last om concrete feiten te stellen en zo nodig te bewijzen die uitwijzen dat de letselschadespecialist dat inderdaad wist of had moeten weten. Hetgeen eiser concreet heeft gesteld is, gelet ook op de inhoud van de overgelegde stukken voor zover daarop een beroep is gedaan, daarvoor naar het oordeel van de rechter echter niet toereikend.

ECLI:NL:RBOVE:2021:4401
Aanrijding tussen fietser (e-bike) en voetgangster. Fietser was ten tijde van het ongeval vijftien jaar. De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van de voetgangster, zonder goed uit te kijken een fietspad oversteken, bepalend is geweest voor het ongeval. De ouders van de fietser zijn uitsluitend in hun hoedanigheid van ouders/wettelijke vertegenwoordigers gedagvaard en niet (ook) op eigen naam, zodat de subsidiaire vordering reeds daarom niet aan de orde kan komen. Werkgever van de fietser is evenmin aansprakelijk voor de door de voetgangster geleden schade. Relativiteitsvereiste.

vorige overzicht

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven