Medisch tuchtrecht en cassatieberoep
Klager diende een tuchtklacht in tegen zijn psychiater, die onvoldoende moeite zou hebben gedaan hem medisch te onderzoeken, van wie de medische verklaring feitelijke onjuistheden zou bevatten, die ook zonder zijn toestemming medisch vertrouwelijke informatie zou hebben doorgegeven aan derden en wiens handelen tot een verslechtering van klagers psychische en fysieke gezondheid zou hebben geleid.
Toen zijn klacht zowel bij het Regionaal Tuchtcollege als bij het Centraal Tuchtcollege was afgewezen, stelde klager cassatieberoep in bij het hoogste rechtscollege van Nederland, de Hoge Raad. Dat komt vrijwel nooit voor: een beslissing van het Centraal Tuchtcollege is normaal gesproken een eindstation voor tuchtrechtelijk procederende partijen.
Niet-ontvankelijk
De Hoge Raad verklaarde klager afgelopen maand in dat beroep echter niet-ontvankelijk. Tegen een beslissing van het Centrale Tuchtcollege staat namelijk geen andere voorziening open dan “cassatie in het belang der wet”. Dat volgt uit artikel 75 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Een voordracht bij de Hoge Raad tot cassatie in het belang der wet kan alleen worden gedaan door de procureur-generaal bij de Hoge Raad en niet door een persoon zelf.
Cassatie in het belang der wet
“Cassatie in het belang der wet” wil in dit verband zeggen dat de beslissing van het Centraal Tuchtcollege pas aan de Hoge Raad wordt voorgelegd indien sprake is van een omstreden rechtskwestie die verduidelijking nodig heeft. Volgens de wetsgeschiedenis moet dan worden gedacht aan algemene vragen op het gebied van het tuchtrecht, alsmede algemene vragen die binnen meerdere rechtsgebieden aan de orde kunnen komen.
Dat een beslissing van het Centraal Tuchtcollege in het belang der wet ter beoordeling aan de Hoge Raad wordt gebracht is sinds de invoering van het huidige medische tuchtrecht (1997) nog maar eenmaal gebeurd.
In die zaak slaagde het cassatieberoep overigens wel. Het ging om een tandarts die in 1990 op grond van het oude medische tuchtrecht de maatregel van ontzegging van de beroepsuitoefening opgelegd had gekregen. De tandarts had in 1999 bij het Centraal Tuchtcollege – onder het nieuwe medische tuchtrecht – om herziening van zijn veroordeling gevraagd. Onder het oude medische tuchtrecht bestond die mogelijkheid echter niet. Omdat de tandarts onder dit oude medische tuchtrecht was veroordeeld was herziening van de beslissing dus niet mogelijk, zo overwoog het Centraal Tuchtcollege. De Hoge Raad zette een streep door die redenering en bepaalde dat herziening ook zag op tuchtmaatregelen die onder het oude medische tuchtrecht waren opgelegd.
Opnieuw gewoon cassatieberoep?
Overigens bestond onder het oude medische tuchtrecht wel de mogelijkheid om een gewoon cassatieberoep bij de Hoge Raad in te stellen. Dit laat onverlet dat een beslissing van het Centraal Tuchtcollege onder omstandigheden aanvechtbaar kan zijn bij Europese instanties, zoals het Europese Hof voor de Rechten van de Mens of de Europese Commissie. Samen met de ontwikkeling dat het medisch tuchtrecht steeds meer opschuift richting een ‘strafrecht light’ (gelet op het steeds verstrekkender bereik van het tuchtrecht en overheidsplannen voor een door de medisch tuchtrechter op te leggen beroepsverbod) en de omstandigheid dat met een tuchtprocedure grote belangen gemoeid kunnen zijn, maakt dat het voor de wetgever wel het overwegen waard is om het gewoon cassatieberoep bij de Hoge Raad opnieuw open te stellen.