Noodzakelijke scholing = verplichte scholing
Sinds de inwerkingtreding van de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden is een studiekostenbeding voor zogenaamde verplichte scholing niet meer toegestaan. Wanneer sprake is van verplichte scholing is niet altijd even duidelijk. In een recent gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant stond die vraag ter discussie en oordeelde de voorzieningenrechter dat sprake was van verplichte scholing.
Wat was er aan de hand?
Sinds 1 september 2021 was werknemer bij werkgever voor onbepaalde tijd in dienst in de functie van leerling-kok. In 2023 heeft werknemer de training SVH Sociale Hygiëne gevolgd. De kosten hiervan bedroegen € 527,56 en zijn door werkgever voldaan. Tussen partijen was een studiekostenbeding met terugbetalingsregeling overeengekomen. Op 1 maart 2024 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen geëindigd. Werkgever heeft de kosten voor de training SVH Sociale Hygiëne verrekend met de eindafrekening en het restant bedrag aan werknemer uitbetaald.
Volgens werknemer is de verrekening niet toegestaan. Weliswaar is indertijd een studiekostenbeding met terugbetalingsregeling voor deze training overeengekomen, maar dit beding is volgens werknemer nietig zodat werkgever ten onrechte tot verrekening is overgegaan. Werkgever was het daarmee oneens en weigerde de verrekening ongedaan te maken. Reden waarom werknemer in kort geding o.m. uitbetaling van het bedrag van € 527,56 vorderde.
Wat oordeelde de voorzieningenrechter?
De voorzieningenrechter stelde werknemer in het gelijk en veroordeelde werkgever tot het uitbetalen van het bedrag van € 527,56 aan werknemer. De voorzieningenrechter overwoog daartoe dat ingevolge artikel 7:611a BW verplichte scholing kosteloos moet worden aangeboden en dat een beding, waarbij de kosten van deze scholing bij de werknemer in rekening worden gebracht, nietig is. Volgens de voorzieningenrechter was aannemelijk dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de training SVH Sociale Hygiëne als verplichte scholing kwalificeert, zodat het overeengekomen studiekostenbeding nietig is en daarop geen beroep kan worden gedaan.
Reden gevend daarvoor was dat in de organisatie van werkgever op grond van de Alcoholwet altijd iemand aanwezig moet zijn die de training SVH Sociale Hygiëne heeft gevolgd. Werknemer werkte regelmatig alleen, zodat hij degene was die over deze training moest beschikken. Dat maakte dat de training noodzakelijk was voor een goede uitoefening van de functie. Dergelijke noodzakelijke scholing kwalificeert als verplichte scholing. Dat er meer medewerkers die training hebben gevolgd, doet aan het voorgaande niet af, gelet op de ruime openingstijden die werkgever hanteert en het feit dat er altijd iemand aanwezig dient te zijn, die de training heeft gevolgd.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Deze uitspraak laat (opnieuw) zien dat scholing, die noodzakelijk is om de functie goed te kunnen uitoefenen, als verplichte scholing kwalificeert en dat voor dergelijke scholing een overeengekomen studiekostenbeding nietig is. Mocht uw werknemer scholing (gaan) volgen, dan is het goed na te gaan op wiens initiatief deze scholing (is ge)start en of dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie of niet alvorens u een studiekostenbeding overeenkomt.