Home Opdrachtnemer vangt in twee instanties bot: geen arbeidsovereenkomst

Debby Kolk

Arbeidsrecht
/

Opdrachtnemer vangt in twee instanties bot: geen arbeidsovereenkomst

De afgelopen tijd is een aantal uitspraken gepubliceerd met wisselende uitkomst over de kwalificatievraag: is sprake van een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht? In een recent aan de kantonrechter te Amsterdam voorgelegde zaak claimde een opdrachtnemer dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. De opdrachtnemer vorderde een verklaring voor recht dat sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen en vorderde na opzegging onder meer betaling van de gefixeerde schadevergoeding, een billijke vergoeding en transitievergoeding.  

Partijen hadden de gemaakte afspraken en voorwaarden niet goed vastgelegd. De kantonrechter vond dat sprake was van een overeenkomst van opdracht, nu van directe aanwijzingen niet is gebleken, geen persoonlijke verplichting bleek om de werkzaamheden te verrichten en evenmin bleek van afspraken tussen partijen over een vergoeding of beloning in aandelen. De enige houvast voor de kantonrechter was dat over een periode van meer dan 14 maanden een management fee van € 8.333,33 exclusief BTW per maand toekwam aan de opdrachtnemer. De overeenkomst was door de opdrachtgever per direct beëindigd. Hoewel te allen tijde kan worden opgezegd, meende de kantonrechter dat een opzegging met onmiddellijke ingang niet gepast was. Daarom werd een schadevergoeding van € 8.333,33 exclusief BTW toegekend. Een opzegtermijn van een maand zou volgens de kantonrechter passend geweest zijn.

De opdrachtnemer liet het hier niet bij zitten en ging in hoger beroep. De opdrachtnemer voerde aan dat voldaan was aan het vereiste dat sprake moet zijn van een gezagsverhouding, omdat hij was ingebed in de organisatie, reguliere bedrijfsactiviteiten verrichtte, zich nooit heeft laten vervangen, zijn vakantie vooraf heeft afgestemd, instructies ontving en sprake was van afhankelijkheid en geen zelfstandig ondernemerschap. Ook betoogde hij dat het altijd de bedoeling en veronderstelling van opdrachtnemer was, dat hij een gewone werknemer zou zijn.

Het Gerechtshof overweegt dat de partijbedoeling niet van belang is onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak X/gemeente Amsterdam. Het gaat erom of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de eisen van een arbeidsovereenkomst zoals wettelijk omschreven in art. 7:610 B.W. Die omschrijving houdt in dat de werknemer zich verbindt om in dienst van de werkgever tegen loon (gedurende zekere tijd) arbeid te verrichten. In dat geval zou sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. De opdrachtnemer omschreef zichzelf in zijn curriculum vitae zichzelf als een ‘program and productmanager specialising in global transformation change’. Een opdrachtnemer met 15 jaar professionele ervaring die eerder vanuit een Engelse limited als contractor in het Verenigd Koninkrijk werkzaam was.

Partijen hadden initieel het plan dat opdrachtnemer zou helpen bij het genereren van investeringen, maar de precieze taken en verantwoordelijkheden zijn niet vastgelegd. Partijen twisten over de werkzaamheden die opdrachtnemer is gaan verrichten. Deels waren dat operationele taken, maar de opdrachtgever voert aan dat het hoofddoel was en bleef het genereren van investeringen. Tussen partijen staat vast dat de opdrachtnemer uitgesteld loon ontving, maar de vorm waarin dat zou worden betaald was in geschil tussen partijen. Het Hof kon uit de WhatsApp correspondentie en de overige stellingen niet afleiden dat partijen waren overeengekomen met elkaar te willen doorwerken en ook over het eventueel verkrijgen van aandelen en hoeveel verschilden partijen van mening. Uit mailberichten bleek niet dat er een ongeclausuleerd recht zou zijn op toekenning van aandelen en ook over het percentage daarvan waren partijen het oneens.

Met betrekking tot het argument van opdrachtnemer dat hij was ingebed in de organisatie overweegt het Hof dat in de rechtspraak van de Hoge Raad niet wordt aangesloten bij het criterium ‘organisatorische inbedding’, maar los daarvan is volgens het Hof de bredere vraag of de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering. Met andere woorden: ging het om “core business” van de opdrachtgever of niet. Vaststaat dat de opdrachtgever een medisch technisch bedrijf is en opdrachtnemer gespecialiseerd is in business transformation and development. Het ging dus niet om de core business van de opdrachtgever volgens het Hof, maar om werkzaamheden waarvoor de specifieke deskundigheid van opdrachtnemer werd ingehuurd. Van een instructiebevoegdheid blijkt niet. Het feit dat opdrachtnemer afhankelijk was van de werkzaamheden bij opdrachtgever en er geen sprake zou zijn van zelfstandig ondernemerschap, maakt dat volgens het Hof niet anders. Alle door opdrachtnemer aangevoerde grieven falen en het Hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter. De opdrachtnemer vangt opnieuw bot.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven