Home Schending zorgplicht en aansprakelijkheid zorginstelling in verband met COVID-19 besmetting

Debby Kolk

Arbeidsrecht
/

Schending zorgplicht en aansprakelijkheid zorginstelling in verband met COVID-19 besmetting

De Rechtbank Amsterdam heeft recent geoordeeld dat een zorginstelling tekort geschoten is in haar zorgplicht en aansprakelijk is voor schade van een werknemer die voortvloeit uit haar COVID-19 besmetting.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:7569

Wat was er aan de hand?
Werkneemster was voor onbepaalde tijd in dienst als coördinerend verpleegkundige waarbij zij naast het verlenen van zorg verantwoordelijk was voor het begeleiden en instrueren van collega’s.

Op 10 april 2020 heeft werkneemster bij een bewoonster een COVID-19 test afgenomen, welke op 12 april 2020 positief bleek. Diezelfde dag, 12 april 2020, zijn twee andere bewoners van dezelfde afdeling in verband met corona gerelateerde klachten getest en op 14 april 2020 ook positief gebleken. In de periode daarna zijn vijf van de negen bewoners op de betreffende afdeling positief getest op COVID-19. Zij zijn direct na ontvangst van deze positieve testuitslag naar de externe COVID-19 unit van werkgever overgeplaatst.

Tot het moment dat een bewoner getest wordt, stond het bewoners vrij om zich in de woonkamer en op de gangen van de betreffende afdeling te begeven. Daarna werd de bewoner voor zover mogelijk geïsoleerd verpleegd. Buiten het appartement van de geteste bewoners, droegen de verpleegkundigen in eerste instantie geen mondkapje. Na de positieve testuitslag van bewoner 1 is een uitbraakteam opgezet. Op 17 april 2020 is door dat uitbraak team, op verzoek van de coördinerend verpleegkundigen, besloten dat medewerkers vanaf dat moment ook in de woonkamer met een mondkapje op en met handschoenen zouden werken.

 

Werkneemster heeft op 17 april 2020 aangegeven corona gerelateerde klachten te ondervinden en heeft zich diezelfde dag laten testen. Op 19 april 2020 bleek haar COVID-19 test positief. Werkneemster is klachten van haar besmetting blijven ondervinden en heeft werkgever in maart 2020 aansprakelijk gesteld voor de door haar door besmetting geleden en nog te lijden schade. Werkgever en haar aansprakelijkheidsverzekeraar Amlin hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen. Werkneemster is daarop onderhavige procedure gestart. Werkneemster stelt  dat werkgever tekort is geschoten in haar zorgplicht van artikel 7:658 BW en dat werkgever aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade en verzoekt om een veroordeling van werkgever tot vergoeding van deze schade nader op te maken bij staat.

Wat oordeelde de kantonrechter?
Indien een werknemer schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden is de werkgever daarvoor aansprakelijk, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Dit betekent dat de werkneemster moest bewijzen dat zij haar Covid-19  besmetting heeft opgelopen in de uitoefening van haar werkzaamheden. Zij voert daartoe aan dat de kans dat zij buiten haar werkkring besmet is geraakt verwaarloosbaar klein is. Dat in tegenstelling tot het feit dat de kans dat zij op het werk besmet is geraakt aanzienlijk groot is. Dit, nu werkneemster op 9 april 2020 de bloeddruk en temperatuur van bewoner 1 heeft opgenomen zonder mondkapje en vaststaat dat bewoner 1 een dag later COVID-gerelateerde klachten had en, nadat diezelfde dag een test is afgenomen, twee dagen later een positieve testuitslag bleek te hebben.

Ook staat vast dat bij twee andere bewoners die op dezelfde afdeling verbleven op 12 april Covid-19 gerelateerde klachten geconstateerd zijn, die op 14 april eveneens een positieve testuitslag hadden. Tot het moment van testen mochten deze bewoners overal op de afdeling komen, terwijl de verpleegkundigen, waaronder werkneemster, op de afdeling (buiten de appartementen van de geteste bewoners) geen mondkapjes droegen of andere extra beschermingsmiddelen.

De kantonrechter overweegt dat werkneemster gedurende haar werkdagen op 9, 10 en 12 april is blootgesteld aan COVID-19. De hulpbehoevendheid van de bewoners en het feit dat zij de corona leefregels niet of zeer lastig konden onthouden, leidde er o.a. toe dat het houden van anderhalve meter afstand in de werksituatie op het moment dat er nog geen test was afgenomen en de betreffende bewoner nog niet geïsoleerd werd verzorgd lastig, zo niet onmogelijk was. Het is algemeen bekend dat het niet houden van voldoende afstand het risico op besmetting vergroot. Vaststaat dat werkneemster op 9, 10 en 12 april op haar werk zonder dat zij beschermingsmaatregelen droeg aan COVID-19 is blootgesteld op een wijze die een verhoogd risico op besmetting met zich brengt. De dagen waarop dit speelde liggen allemaal binnen de voor COVID-19 geldende incubatietijd, welke zoals algemeen bekend 2 tot 14 dagen bedraagt. De kantonrechter acht de kans dat haar besmetting in de privésfeer is opgelopen gelet op de specifieke omstandigheden onvoldoende waarschijnlijk. De kantonrechter acht het, gezien het vorenstaande, aannemelijk dat de vastgestelde blootstelling  tot de COVID-19 besmetting van werkneemster heeft geleid en dat werkneemster haar schade tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden heeft opgelopen

Werkgever is daarmee in beginsel aansprakelijk voor de gevolgen van de COVID-19 besmetting van werkneemster, tenzij zij aan haar zorgplicht heeft voldaan of er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van werkneemster. Dit laatste is niet aan de orde in deze zaak.

Werkgever stelt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Dit, nu zij voldoende  toereikende beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld aan het personeel (mondkapjes e.d.) en zij het personeel periodiek ook instructies heeft gegeven over het gebruik daarvan. Nu de beschermingsmiddelen beperkt beschikbaar waren, is in een duidelijk gecommuniceerd protocol bepaald dat deze pas werden gebruikt bij een verdenking van een besmetting met Covid-19. Dit beleid is ook in overeenstemming met hetgeen de RIVM-richtlijn toen voorschreef, nl. dat het uit voorzorg gebruiken van extra beschermingsmiddelen bij patiënten die geen (verdenking op) COVID-19 hadden niet nodig en niet gewenst was. Daar komt bij dat het dragen van mondkapjes door verpleegkundigen de bewoners angst zou kunnen aanjagen en bij een breder gebruik van mondkapjes juist een risico op kruisbesmetting was en de voorraad van werkgever bovendien een breder gebruik niet toeliet. Werkgever heeft, met andere woorden, alles gedaan wat er van haar kon worden verwacht.

De kantonrechter deelt die opvatting niet en oordeelt dat het de taak en verantwoordelijkheid van werkgever is om duidelijke en specifieke instructies te geven. Op het moment dat de werkinstructie voorschrijft dat het aan de arts is om besluiten te nemen over het gebruik van extra beschermingsmiddelen, zoals in deze zaak aan de orde was, kan niet van werkneemster worden verwacht dat zij in strijd met die werkinstructie zelf besluit tot het gebruik van extra beschermingsmiddelen en/of ingaat tegen een instructie van een arts om geen extra beschermingsmiddelen te gebruiken. Dit geldt temeer niet, nu zij in haar positie als verpleegkundige ten opzichte van de arts die ruimte niet alleen voelde, maar ook formeel niet had. Daar komt bij dat werkgever aangaf dat er weliswaar geen tekort aan EBM was, maar dat deze wel schaars waren en dus alleen overeenkomstig de richtlijnen moesten worden gebruikt. De primaire verantwoordelijkheid voor het geven en naleven van instructies ligt bij werkgever en zij heeft op dit punt onduidelijkheid laten ontstaan. Dit terwijl het hier juist gaat om situaties met potentieel een verhoogd risico op blootstelling aan en besmetting met COVID-19.

Daar komt bij dat werkgever zich er weliswaar op beroept dat de RIVM-richtlijn voorschreef dat het uit voorzorg gebruiken van extra beschermingsmiddelen bij patiënten die geen (verdenking op) COVID-19 hadden niet nodig en niet gewenst was, maar deze richtlijn dateert van 15 april 2020 en dat is pas ná de Covid-19 besmetting van werkneemster. Tot die tijd was het dus aan werkgever zelf om zich een oordeel te vormen over de vraag of het dragen van mondkapjes in de gemeenschappelijke ruimte noodzakelijk, wenselijk en praktisch gezien haalbaar was. Werkneemster en haar collega’s hadden vóór 17 april meerdere malen verzocht om ook buiten de situaties dat sprake was van een verdenking mondkapjes te mogen dragen, waarbij werkneemster haar zorgen over mogelijke besmetting meermalen heeft gedeeld met de locatiemanager. Werkneemster heeft dat verzoek toen niet gehonoreerd. Nu werkgever op 17 april 2020 (conform RIVM-richtlijn) alsnog heeft besloten om haar verpleegkundigen ook in de woonkamer met mondkapjes en handschoenen te laten werken, en niet nader heeft toegelicht waarom deze argumenten voor haar eerder wél, maar op 17 april 2020 kennelijk geen beletsel meer vormden om op dit verzoek van de (coördinerend verpleegkundigen) in te kunnen gaan, oordeelt de kantonrechter dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien waarom niet van werkgever verwacht kon worden om eerder op verzoek van de verpleegkundigen in te gaan zodat ook op dit punt werkgever naar het oordeel van de kantonrechter tekortgeschoten is in haar zorgplicht.

Gelet op het vorenstaande oordeelt de kantonrechter dat werkgever jegens werkneemster tekort is geschoten in haar zorgplicht ex 7:658 BW en dat zij aansprakelijk is voor de door werkneemster geleden en nog te lijden schaden door haar besmetting met COVID-19, zulks nader op te maken bij staat.

Vragen?
Deze uitspraak is sterk bepaald door de specifieke feiten en omstandigheden. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden was een andere uitkomst ook denkbaar geweest. Heeft u vragen hierover of andere werk gerelateerde vragen, neem dan contact op met Debby Kolk, Marijke Stevens of Lisa van Baarsel van onze sectie arbeidsrecht.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven