Bestuurdersaansprakelijkheid in de zorg
Bestuurders van een zorginstelling kunnen persoonlijk aansprakelijk worden gehouden, indien zij hun bestuurstaken ernstig veronachtzamen. Daarvan kan sprake zijn als de zorginstelling haar wettelijke en/of contractuele verplichtingen niet is nagekomen en (een of meer van) haar bestuurders daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Bestuurders dienen de zorginstelling (en zichzelf) te behoeden voor het veronachtzamen van toepasselijke (zorg)wetgeving en het tekortschieten op zorginhoudelijk terrein. Is bestuurdersaansprakelijkheid eenmaal vastgesteld, dan kan dit leiden tot persoonlijke schadeplichtigheid tegenover schuldeisers of, bij faillissement van de zorginstelling, de verplichting voor een bestuurder om het boedeltekort aan te vullen.
Wij adviseren bestuurders in de zorg bij moeilijke besluiten of bij onder toezichtstelling van de instelling door IGJ bij voorkeur in een vroeg stadium, om te voorkomen dat een situatie ontstaat waarin sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid, maar zo nodig voeren wij in rechte verweer.
Voorbeelden uit de rechtspraak
Een voorbeeld van bestuurdersaansprakelijkheid uit de rechtspraak is het geval waarin bestuurders hadden toegelaten dat de zorginstelling haar verplichtingen op het terrein van de patiëntveiligheid en -gezondheid niet nakwam, nadat de toenmalige IGZ tijdens een toezichtbezoek had vastgesteld dat de hygiëne, infectiepreventie en medicatieveiligheid tekortschoot. Het bestuur had de infectiepreventie en hygiënemaatregelen na dit bezoek tot haar kernverantwoordelijkheid moeten maken. Door dit na te laten trof de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt.
Een andere zaak betrof een zorginstelling waar grootschalige fraude werd gepleegd doordat (opzettelijk) op grote schaal behandelingen werden gedeclareerd aan een zorgverzekeraar die niet daadwerkelijk waren verricht. Beide bestuurders trof een persoonlijk ernstig verwijt. Daarbij werd voorop gesteld dat van bestuurders van een zorginstelling mag worden verwacht dat zij zodanig zicht hebben op de bedrijfsvoering, de administratie en de declaraties dat een grootschalige fraude niet tot de mogelijkheden behoort. Van beide bestuurders werd aangenomen dat zij door hun positie en taken binnen de zorginstelling van de fraude afwisten.