Home Tandarts wijst patiënt het gat van de deur

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Tandarts wijst patiënt het gat van de deur

Een patiënte – de klaagster in deze tuchtzaak – heeft een ‘vaste’ tandarts bij wie zij in de praktijk staat ingeschreven. De patiënte krijgt ruzie met de vriend van de dochter van de tandarts. De dochter van de tandarts is ook bij de ruzie betrokken. Tijdens de ruzie raakt het gebit van de patiënte beschadigd. Zij maakt een afspraak bij de collega van haar tandarts om het gebit te laten herstellen. Eenmaal in de praktijk aangekomen om door de collega te worden behandeld besluit de ‘vaste’ tandarts dat de patiënte niet meer in de praktijk behandeld mag worden, ook niet door zijn collega. De patiënte wordt per direct als patiënte uitgeschreven, omdat er volgens de tandarts sprake is van een beschadigde tandarts-patiënt relatie. Later die dag stuurt die tandarts vanuit zijn professionele e-mailaccount een e-mailbericht naar de moeder van de patiënte waarin hij zijn beslissing om de patiënte uit de praktijk uit te schrijven nader toelicht.

De patiënte stapt met haar verhaal naar het Regionaal Tuchtcollege (RTG). Het RTG toetst de klacht aan de notitie van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT): ‘Het beëindigen of niet-aangaan van de behandelingsovereenkomst’. Op basis daarvan komt het RTG tot de conclusie dat de tandarts de behandelingsovereenkomst niet per direct mocht beëindigen. Uit het dossier blijkt niet dat de patiënte zich tegenover de collega die haar zou behandelen dan wel de tandarts zelf schuldig heeft gemaakt aan onheuse bejegening. Er was dan ook geen geldige reden om de behandelrelatie per direct te beëindigen. Los daarvan valt op dat de tandarts ook het stappenplan uit de notitie niet heeft gevolgd. Zo is niet onderzocht of de patiënte acute zorg nodig had en heeft daaromtrent ook niets met haar afgesproken. Ook is de beëindiging van de behandelingsovereenkomst niet schriftelijk aan de patiënte bevestigd. Evenmin heeft de tandarts alternatieven voor zorg genoemd en heeft de tandarts de hulp voortgezet/laten voortzetten zolang er nog geen nieuwe tandarts was gevonden.

Dit betekent, aldus het RTG, dat de tandarts verwijtbaar heeft gehandeld door de behandelingsovereenkomst per direct op onzorgvuldige wijze te beëindigen. Het feit dat aan de patiënte geen tandheelkundige zorg is verleend terwijl haar gebit beschadigd was en zij wel zorg nodig had, is daardoor eveneens verwijtbaar. Bovendien heeft de tandarts een derde – de moeder van de patiënte – met een e-mail op de hoogte gesteld van de beëindiging van de behandelingsovereenkomst. Hiermee heeft de tandarts zijn beroepsgeheim jegens de patiënte geschonden. Het ging immers om vertrouwelijke informatie die alleen thuishoort binnen de behandelrelatie met de patiënte. De klacht is op alle onderdelen gegrond en de tandarts krijgt de maatregel van berisping opgelegd.

In artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een hulpverlener, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen. In de wetsgeschiedenis zijn als voorbeelden genoemd de omstandigheid dat de hulpverlener persoonlijke gevoelens opvat voor de patiënt(e), de patiënt naar een ver van de praktijk gelegen woning verhuist, de beëindiging van de praktijk door de hulpverlener en de verstoring van de vertrouwensband als gevolg van ernstige meningsverschillen over de behandeling. Voor de beroepsgroep van tandartsen is een en ander uitgewerkt in genoemde notitie van de KNMT. Het verweer van de tandarts dat hij ‘in de emotie’ zat en in een ‘split second’ moest handelen wordt door het RTG niet gevolgd. De tandarts had volgens het RTG ruimschoots de tijd om tot inkeer te komen en spijt te betuigen jegens de patiënte. Al deze omstandigheden verklaren vermoedelijk de relatief zware maatregel die is opgelegd. De gevolgen van kwaadheid zijn soms veel erger dan de oorzaken daarvan.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven