Tuchtcollege berispt huisarts voor bewust afgeven belastende verklaring
Regelmatig worden artsen door patiƫnten benaderd met een verzoek om een voor hen gunstige verklaring af te geven. Tenzij de verklaring voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en objectiviteit, mag een arts dat niet doen. En indien de arts voor het afgeven van een foutieve verklaring dan voor het Tuchtcollege moet verschijnen, doet hij er goed aan inzicht te tonen in het laakbare karakter van zijn handelen. Dat blijkt opnieuw uit een recente beslissing van het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven.
In deze zaak ging het om twee echtelieden die bij dezelfde huisarts patiënt waren en verwikkeld waren geraakt in een echtscheidingsprocedure. In dat verband had de echtgenote de echtelijke woning verlaten. Ten einde in een rechtbankprocedure de echtelijke woning toegewezen te krijgen, verzocht de echtgenote de huisarts een verklaring op te stellen die haar daarbij zou kunnen helpen.
De huisarts stelde naar aanleiding van het verzoek een schriftelijke verklaring op, waarin hij schreef: “Als huisarts van het gezin […] kan ik aangeven dat er een situatie is ontstaan waarbij een gezamenlijke huishouding niet meer mogelijk is. Dit is ontstaan uit en door het gedrag van [klager]. Het lijkt in de rede te liggen dat bij woningtoewijzing [de echtgenote] de meest belanghebbende is.”
Deze verklaring werd vervolgens door de echtgenote in de rechtbankprocedure ingebracht, waarna de rechtbank de woning aan haar toewees. De (inmiddels voormalige) echtgenoot diende over de handelswijze van de huisarts een klacht in bij het tuchtcollege.
Daar verweerde de huisarts zich door te stellen dat in het gezin sprake was van een noodsituatie en hij slechts had willen bijdragen aan een oplossing. Dat het afgeven van een dergelijke verklaring eigenlijk ontoelaatbaar was, wist hij wel, maar was in zijn ogen gerechtvaardigd om op het betreffende moment erger te voorkomen. De verklaring had hij dan ook ingetrokken nadat hem was gebleken dat jegens hem een tuchtprocedure aanhangig was gemaakt. Ook was hij bereid zijn excuses aan te bieden aan de echtgenoot. Dit zal hem in ieder geval nooit meer overkomen, zo verklaarde de huisarts tegenover het College.
Volgens het College voldeed de afgegeven verklaring evident niet aan de eisen van zorgvuldigheid en objectiviteit. De huisarts bezat niet de vereiste deskundigheid en objectiviteit om zich over de toewijzing van de echtelijke woning uit te laten, hetgeen hij in zijn verklaring wel had gedaan. Daarnaast oordeelde het College dat de huisarts met zijn uitlatingen over de (voormalig) echtgenoot niet alleen in de betreffende verklaring, maar ook in het voor het College opgestelde verweerschrift – waar werd genoemd dat de echtgenoot depressief was – zijn geheimhoudingsplicht had geschonden.
Het College besloot de huisarts niet te waarschuwen, maar te berispen. In dat kader was voor het College relevant dat de huisarts niet alleen willens en wetens een ongeoorloofde verklaring had verstrekt, maar daarnaast meerdere keren – ook in het verweerschrift – ook zijn beroepsgeheim had geschonden en – in weerwil van het aanbod van de huisarts daaromtrent – een behoorlijk excuus aan de echtgenoot nog altijd ontbrak. Voorts had de huisarts volgens het College nog altijd onvoldoende inzicht in de schadelijke gevolgen van zijn handelen, nu hij zich tegenover het College had verweerd met de stelling dat hij in het belang van het gezin van de (voormalig) echtgenoten had gehandeld. Dat de huisarts in zijn 38-jarige praktijk nog nooit in aanraking was gekomen met de tuchtrechter deed daar volgens het College niet aan af.
Voor de uitspraak, klik hier.