05.10.2009
Verkeersboetes: voor rekening van werknemer of werkgever?
De Hoge Raad heeft al in 2008 geoordeeld dat verkeersboetes in beginsel voor rekening komen van de chauffeur/werknemer, omdat een wettelijke grondslag voor verhaal op de werkgever/transportonderneming ontbreekt. De Rechtbank Rotterdam is van deze hoofdregel in haar uitspraak van 23 september 2009 afgeweken.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 2008 (13 juni 2008, LJN: BC8791) overwogen dat verkeersboetes in beginsel voor rekening komen van de chauffeur/werknemer, omdat een wettelijke grondslag voor verhaal op de werkgever/transportonderneming ontbreekt. Verhaal op de werkgever is alleen dan mogelijk, indien de werkgever onder bijzondere omstandigheden daartoe op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) gehouden is, bijvoorbeeld indien hij het begaan van de desbetreffende overtreding heeft bevorderd. Daarbij zijn als voorbeelden genoemd het handelen zonder de benodigde vergunning of het rijden met een onverzekerde auto, terwijl de werkgever voor die vergunning of voor de verzekering had moeten zorgen.
Na dit arrest van de Hoge Raad is een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam in 2009 (23 september 2009, LJN: BK4051) gevolgd, waarin de rechtbank op grond van de door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering heeft geoordeeld dat een werknemer de aan hem opgelegde boete op zijn werkgever kon verhalen. In deze zaak ging het om een vrachtwagen die door de afzender (te) hoog was beladen, waardoor de chauffeur tegen een viaduct reed. Voor dit eenzijdig ongeval werd de chauffeur een boete opgelegd van € 750,- wegens verkeersgevaar en – hinder.
Voor de verhaalbaarheid van de boete op de werkgever stelt de rechtbank voorop dat de werkgever een duidelijke verantwoordelijkheid en zeggenschap heeft over de wijze van vervoer en de mogelijkheid terzake instructies te geven. De –in deze zaak toepasselijke- Algemene Vervoerscondities 2002 (AVC 2002) leggen een bepaalde controletaak met betrekking tot de lading op aan de vervoerder en niet op de chauffeur. Voorts bleek niet dat met betrekking tot het controleren van de omvang van de lading sprake was van concrete instructies aan of verplichtingen voor de chauffeur. Daar komt bij dat, al zou de werkgever instructies hebben gegeven, effectieve controle niet mogelijk was. Niet weersproken werd namelijk dat de chauffeur niet op de wagen mocht klimmen en dat de chauffeur geen middelen ter beschikking werden gesteld om de gestelde taak uit te voeren, zoals bijv. geschikte meetapparatuur. Slechts opzet of bewuste roekeloosheid van de chauffeur zou aan verhaalbaarheid van de boete op de werkgever in de weg hebben kunnen staan. Daarvan was echter geen sprake. Bovendien is daarvoor het maken van een (inschattings)fout onvoldoende.
De verhaalsmogelijkheid van de werknemer laat onverlet de mogelijkheid van de werkgever de boete op de afzender te verhalen, indien –zoals in deze zaak- duidelijk is dat de chauffeur de overbelading niet kon vaststellen en de AVC 2002 op de vervoersovereenkomst van toepassing zijn. Artikel 4 lid 5 AVC 2002 bepaalt immers dat –indien de afzender heeft geladen- de afzender aan de vervoerder de aan deze terzake van overbelading opgelegde boete dient te vergoeden, tenzij de vervoerder is tekortgeschoten in zijn controleplicht van de (over)belading van artikel 9 lid 5 AVC 2002 of de vervoersovereenkomst wegens overbelading niet heeft opgezegd, onverminderd diens beroep op kwade trouw van de afzender.